Het azuurblauwe halssnoer
Door Fulton Oursler
Pete Richards was misschien wel de eenzaamste man in de stad toen het kleine meisje zijn winkeltje binnenstapte. Pete had een curiosawinkel, geërfd van zijn grootvader. De kleine etalage aan de voorkant was bezaaid met een warboel van ouderwetse spullen; armbanden en medaillons die gedragen werden in de dagen voor de Burgeroorlog; gouden ringen en zilveren doosjes; beelden van jade en ivoor, porseleinen beeldjes en meer van dat spul.
Maar op deze wintermiddag stond er een kind met haar voorhoofdje tegen het glas gedrukt dat met serieuze en enorme ogen naar alles in de etalage keek, alsof ze op zoek was naar iets heel speciaals. Uiteindelijk stapte ze de winkel binnen.
Het schimmige interieur van de zaak was zo nodig nog rommeliger dan zijn etalage. De planken waren volgestapeld met kistjes, stoffige pistolen, klokken, lampen en op de vloer lagen prullen en dingen waar moeilijk een naam voor te vinden was. Achter de toonbank stond Pete zelf, niet ouder dan 30, maar met haar dat al grijs begon te worden. Hij keek met een sombere blik naar de kleine klant die haar handjes op de toonbank legde. “Meneer,” begon ze, ”mag ik even naar dat halssnoer met die blauwe stenen in de etalage kijken?”
Pete deed de gordijnen open en haalde er een halsketting uit.
De azuurblauwe stenen glansden helder tegen de bleekheid van zijn handpalm, terwijl hij het sieraad voor haar uitspreidde. “Ze zijn gewoon perfect,” zei het kind tegen zichzelf. “Wilt u deze alsjeblieft mooi voor me inpakken?”
Pete bestudeerde haar met een starre blik. “Koop je dit voor iemand?”
“Ze zijn voor mijn grote zus,” antwoordde het kind. “Ik ben Grace, en zij zorgt voor me. Ze is heel lief. Ziet u, het wordt de eerste kerst sinds moeder gestorven is. Ik heb gezocht naar het mooiste kerstcadeau voor haar dat ik kan vinden.” “Hoeveel geld heb je?” vroeg Pete wantrouwig.
Het meisje haalde verlegen een dichtgeknoopte zakdoek uit de zak van haar jas en begon hem los te maken, waarna ze een handvol centen over de toonbank uitstortte. “Ik heb mijn spaarvarken leeggemaakt,” legde ze eenvoudig uit.
Pete Richards keek haar peinzend aan. Toen pakte hij de halsketting voorzichtig op en keek naar het prijskaartje; het was zichtbaar voor hem, maar niet voor haar. Dat meisje had nooit genoeg geld voor de halsketting. Een paar centen? Dit was een zaak en hij moest ook leven. Maar de blik in haar blauwe ogen; onschuldig en vol vertrouwen, trof hem en het was alsof er een oude wond werd opengescheurd.
“Een ogenblikje,” zei hij tenslotte en hij ging naar de achterkant van de zaak en rommelde daar wat. Toen Pete terugkwam, lag er een pakje in zijn hand, verpakt in scharlakenrood papier en dichtgebonden met een groen lint. “Alsjeblieft,” zei hij kort. “Verlies het niet op weg naar huis.”
“Nee mijnheer, dat zal ik zeker niet doen.” Ze glimlachte breed over haar schouder terwijl ze de deur uit rende.
Door het raam keek Pete toe hoe ze wegging, en terwijl hij haar nastaarde, knaagde de eenzaamheid aan hem. Iets aan Grace en haar kralensnoer had zijn oude verdriet weer opgerakeld.
Het haar van het kind was tarwegeel, haar ogen zeeblauw en ooit, niet lang daarvoor, was Pete verliefd geweest op een meisje met hetzelfde soort gele haar en met grote ogen die net zo blauw waren. De ketting met de azuurblauwe stenen zou voor haar zijn geweest, maar alles ging anders. Op een regenachtige nacht slipte er een rijtuig over een gladde weg en het leven van zijn vriendin was per direct uit zijn droom geslagen. Sindsdien had Pete in eenzaamheid geleefd met zijn verdriet. Hij was altijd beleefd tegen zijn klanten, maar na werktijd was zijn wereld duister en leeg. Hij probeerde zijn verdriet wel te vergeten, maar dat lukte hem niet.
De blauwe ogen van Grace deden hem eens te meer beseffen wat hij verloren had.
De dagen daarna waren druk; kletsende vrouwen zwermden binnen, grepen naar snuisterijen en probeerden te onderhandelen. Toen de laatste klant weg was op kerstavond, zuchtte hij opgelucht. Het was weer voor een jaar voorbij. Toen ging de deur open en een jonge vrouw haastte zich naar binnen. Ze kwam hem vaag bekend voor, maar hij kon zich niet herinneren wanneer of waar hij haar eerder had gezien. Ze had goudgeel haar en haar grote ogen waren blauw.
Zonder te spreken haalde ze een pakje uit haar tas, losjes in het rode papier, met een groen lint erbij. Het was de ketting met de azuurblauwe stenen. “Komt dit uit uw winkel?” vroeg ze.
Pete antwoordde zacht: “Ja, dat klopt.”
“Zijn die stenen echt? Dit moet heel duur zijn geweest.”
“Ja, de stenen zijn echt,” antwoordde Pete. “Niet van de beste kwaliteit, maar wel echt.”
“Mist u deze ketting?” vroeg ze weer. “Heeft iemand die wellicht gestolen?”
“Nee, niet gestolen. Ik heb hem verkocht.”
Kunt u zich herinneren aan wie?”
“Een klein meisje. Haar naam was Grace. Ze kocht hem als kerstcadeau voor haar oudere zus.”
“Maar … hoe kon ze dat betalen,” vroeg de vrouw verbijsterd. “Hoeveel zijn deze stenen waard?”
“De prijs,” vertelde hij haar plechtig, ”is altijd een vertrouwelijke zaak tussen de verkoper en de klant.”
“Maar Grace heeft nooit meer dan een paar centen aan zakgeld,” ging de jonge vrouw verder.
Toen begreep Pete wie die vrouw was. Het was de oudere zus van Grace die haar kerstcadeau had ontvangen.
Hij slikte even en zei geroerd: “Ze betaalde de grootste prijs die iemand ooit kan betalen,” zei hij eenvoudig. “Ze gaf alles wat ze had.”
Er viel een stilte die de kleine curiosawinkel vulde. In een toren in de verte begon een klok te luiden.
Tenslotte vroeg de vrouw weer: “Maar waarom hebt u dat gedaan?”
“Het is Kerstmis”, zei hij. “En ik heb niemand om iets aan te geven. Het leek me gewoon een goed idee.”
Hij keek naar de vrouw met het goudgele haar en vroeg toen aarzelend: “Weet u, ik ga nu juist sluiten. Mag ik u misschien naar huis brengen en u en Grace een vrolijk kerstfeest wensen?”
En zo liepen Pete Richards en een meisje wier naam hij nog niet eens had leren kennen, onder het gebeier van vele klokken en te midden van blije mensen naar buiten, naar het begin van die grote dag die hoop in de wereld brengt voor ons allemaal.