Hij woonde er inderdaad

“Morgenochtend,” zei de chirurg tegen het jochie in zijn grote ziekenhuisbed, “moet ik je opereren. Dan ga ik je hart open maken en dan nemen we daar eens een kijkje…”

“Dat geeft niet,” zei de jongen. “Ik ben niet bang.”

“Goed zo,” antwoordde de chirurg tevreden. “Zo mag ik het horen. Je bent in goede handen.”

“Dat klopt,” zei het knulletje. “Jezus zit in mijn hart. U zult Hem daar tegenkomen. Daarom ben ik niet bang.”

De chirurg, zelf geen gelovig man, keek hem een beetje geïrriteerd aan. “Je begrijpt het niet. Ik zorg voor je. Ik ben een prima chirurg, en ik denk dat we dit varkentje wel even zullen wassen. Dus je hoeft niet bang te zijn.”

“Ik begrijp het wél,” zei de jongen. “Ik ben niet bang want Jezus woont echt in mijn hart en dus zult u Hem daar morgen tegenkomen.”

De chirurg keek verstoord naar de ouders en schudde zijn hoofd. “Natuurlijk, jongen,” zei hij mat, maar aan zijn gezicht was te zien dat hij niet goed wist wat hij met de situatie aan moest. Hij zou het knulletje tenslotte open snijden. Hij zou repareren wat er te repareren viel en hij zou het hele zaakje weer dicht maken. Daar had Jezus verder niets mee te maken.

Maar het jongetje was nog niet klaar. “Jezus houdt van ons dokter,” ging hij onverstoorbaar verder. “Hij woont in de harten van alle mensen die van hem houden. Dat staat in de Bijbel en dus zult u Hem daar morgen vinden.”

De dokter perste zijn lippen samen en zei toen zacht: “Ik zal je eens vertellen wat ik in je hart zal vinden. Ik zal beschadigde spieren tegenkomen, een slechte bloedtoevoer en kapotte vaten. Ik zal heel voorzichtig te werk moeten gaan en dan probeer ik je beter te maken.”

“Samen met Jezus,” hield de jongen vol. “Hij woont daar tenslotte, dus Hij ziet alles.”

De chirurg zuchtte en besloot niet verder tegen het knulletje in te gaan. Misschien was het maar beter om niets te zeggen.

Maar toen hij later in zijn kantoor zat en het dossier van de jongen doornam overviel hem een onaangenaam gevoel. Dat jongetje zou niet lang meer te leven hebben en dat wist de chirurg maar al te goed. Het stond allemaal beschreven in het dossier. “Beschadigde aorta, beschadigde longader, wijdverbreide spierdegeneratie. Geen hoop op een transplantatie, geen hoop op genezing. Therapie: pijnstillers en bedrust.” Nu slikte hij even. “Prognose: dood binnen een jaar”.

 

 

Hij duwde het dossier van zich af en keek naar het plafond.

God?

Hij had altijd geleerd dat God niet bestond, maar eigenlijk, diep in zijn hart, moest hij toegeven dat het toch wel fijn zou zijn als er een God was. Het was mooi dat zoveel mensen troost leken te vinden in hun geloof. Hij was dan als chirurg wel succesvol maar om nu te zeggen dat hij echt een gelukkig mens was… Dat ging toch wat ver.

“Waarom?” vroeg hij uiteindelijk hardop terwijl hij zijn vuist balde. “Als U er dan echt bent, waarom doet U zulke dingen? U hebt dat jochie hier gezet; U hebt het toegestaan dat hij zoveel pijn heeft en wat mij betreft heeft U hem vervloekt tot een vroege dood. Waarom dan toch?”

Het werd heel stil. En toen was het alsof een stem vanuit de stilte tot hem sprak. “Die jongen is mijn kleine lam. Het is niet de bedoeling dat hij lang op deze aarde rondloopt. Hij maakt deel uit van mijn hemelse kudde. Hier in mijn hemelse kudde zal hij geen pijn voelen. Hier wordt hij getroost en gesterkt en op een goede dag zullen zijn ouders zich bij hem voegen en zij zullen de vrede ook kennen. Mijn hemelse kudde zal blijven groeien.”

Was dat de stem van God die daar sprak? Dat kon toch niet?
De tranen sprongen de chirurg in de ogen, maar zijn woede over al het onrecht dat hij zag brandde nog steeds. “U hebt die jongen geschapen. U hebt dat hart geschapen, een hart dat niet eens werkt. Ik begrijp het niet. Waarom doet U zulke dingen?”

De Heer antwoordde andermaal uit de stilte: “De jongen zal naar de hemel komen, want hij heeft zijn plicht gedaan: Ik heb hem namelijk niet op aarde gezet om hem te verliezen, maar om een ander verloren lam terug te brengen”.

Een ander lam? Wat had dat te betekenen?
“Wat voor lam?” vroeg de chirurg. “Ik snap het niet.”

Toen zei God: “De taak van dat jongetje was om een klein lammetje de weg naar Mij te wijzen. En dat lam… dat ben jij.”

 

De chirurg huilde. Hij zat naast het bed van de jongen; de ouders zaten tegenover hem. De operatie was voorbij en de jongen ontwaakte. Toen hij de dokter zag fluisterde hij: “Heb u mijn hart open gesneden?”

“Ja,” zei de chirurg. “Dat heb ik.”

“Wat hebt u gevonden?” vroeg de jongen.

“Jezus,” antwoordde de chirurg. “Je had gelijk jongen. Jezus was daar.Hij woonde daar inderdaad.”

Laat een bericht achter:

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees de nieuwe Oppepper

Thuis of op je werk, een Oppepper maakt je sterk

Klik hier