Livingstone en Stanley
In 1870, toen hij vertrokken was op een van zijn expedities in het hart van donker Afrika, werd er een tijd lang niets meer vernomen van de Britse ontdekkingsreiziger en zendingsdokter David Livingstone (1813-1873).
Men vreesde voor zijn leven. Het werd zelfs een internationale kwestie. Uiteindelijk werd hij gevonden door een reddingsploeg onder leiding van de journalist Henry M. Stanley, die de ontdekkingsreiziger begroette met de nu zo beroemde woorden: “Dr. Livingstone, neem ik aan?”
Later schreef Stanley: “Ik ging naar Afrika vol met vooroordelen. Ik was misschien wel de grootste atheïst uit Londen. Maar er brak een tijd van overdenking voor me aan. Ik zag die man daar zo alleen en ik vroeg me af: “Wat doet die man hier in ’s hemelsnaam? Is hij gek geworden of hoe zit dat? Wat brengt hem ertoe om dit te doen?” Maandenlang nadat we elkaar ontmoet hadden, realiseerde ik me dat alles wat die man deed letterlijk in de Bijbel stond: “Laat alles achter en volg Mij.”
Beetje bij beetje werkte zijn mededogen voor anderen aanstekelijk. Mijn sympathie was gewekt. Ik zag hoe hij werkte; met godsvrucht en zachtmoedigheid. Met vuur en oprechtheid. De manier waarop hij alles deed, maakte dat ik door hem bekeerd werd, ook al had hij heel bewust niet tegen mij willen preken.” Wat inspireerde Livingstone? Wat was zijn geheim?
Dertien jaar eerder had hij die vaak gestelde vraag al beantwoord tijdens een studentenbijeenkomst aan de Universiteit van Cambridge: Waarom had hij een potentieel lucratieve medische praktijk en de gemakken van thuis opgeofferd voor dat zware werk en de ongemakken van het zendingsleven in de toen nog niet ontdekte binnenlanden van Afrika? Livingstone zei: “Ikzelf blijf me verheugen dat God mij benoemd heeft in deze positie. De mensen hebben het over het offer dat ik gebracht heb door zo’n groot gedeelte van mijn leven in Afrika door te brengen. Kun je dat een offer noemen, als het slechts een afbetaling is van een grote schuld? Ik heb die schuld aan onze God en kan die nooit terugbetalen. Noem je het een offer, als men voortdurend beloond wordt met gezond en opwindend werk, met de wetenschap dat men het goede doet, met een gerust en vredig hart, en een vreugdevolle hoop op een glorieuze bestemming in het hiernamaals? Weg met het woord offer in zulk een context en met zo’n gedachte erachter! Het is absoluut geen offer. Zeg eerder dat het een privilege is. Angst, ziekte, lijden of gevaar en het ontbreken van wat gemakken van dit leven kunnen ons zo nu en dan weleens tot stilstand brengen. Ze brengen onze geest weleens aan het weifelen, en het lijkt soms alsof de ziel tot zinken zal worden gebracht. Maar dat is slechts een momentopname. Dit betekent niets in vergelijking met de heerlijkheid die geopenbaard zal worden in ons en voor ons. Nee… een offer heb ik nog nooit gebracht.”
Denkende aan deze woorden kun je jezelf misschien de vraag stellen: “Wat doe ik met mijn leven? Zal het voor altijd blijven bestaan voor Jezus en anderen?”