Leven in een donkere grot

 Stel je eens een kind voor dat zijn hele leven in een vochtige grot had doorgebracht. Zo’n arm schaap zou zich met geen mogelijkheid een voorstelling kunnen maken van de prachtige wereld buiten de grot. Zijn vader zou hem wel wat kunnen vertellen over het leven, het licht, de schoonheid en de geluiden van buiten; hij zou hem zeggen dat de warmte van de zon aangenaam aanvoelt op je armen, dat vogels wezens zijn die kunnen vliegen, en met het gruis en stof uit de grot zou hij kunnen proberen om een bloem of een ver afgelegen berg na te bootsen. Hij zou het kind in grote details over de buitenwereld kunnen vertellen zodat het kind zelf zou denken dat hij alles van dat onbekende land zou weten en misschien ook nog over zijn grote kennis zou kunnen opscheppen tegenover zijn broertjes en zusjes.

Maar dan, als dat grote moment zou aanbreken dat hij zelf naar buiten mocht gaan, zou alles anders worden. Wellicht zou hij in eerste instantie nog met pijn in zijn hart naar de uitgang van de grot lopen en terugkijken naar de wereld die hij achter zich ging laten; die speciale rots waar hij altijd zat, de muffe geur die zo veilig rook, en het aangename duister dat zijn ogen geen zeer deed. Maar al op de eerste stap in het licht verdwijnt het verlangen naar de grot.

Als hij op die prachtige lentedag volledig in het zonlicht staat, verandert alles in een oogwenk. Daar is het leven met tienduizend zingende vogels in de bomen, een hemel helder en blauw met prachtige voorttrekkende wolken; de wind die zachtjes door de jonge bladeren fluistert en het gras dat glinstert met tedere dauwdruppels.

Wat een verrukking en het kind wil zingen en dansen van geluk. Opeens wordt alles hem duidelijk. Dit is het leven waar hij altijd naar verlangd had en waar hij voor geschapen was.

Opeens ziet hij hoe armzalig alle fantasieën en interpretaties waren die hij in de grot over het leven had. Die gemaakt waren over de dingen die daarbuiten groeiden en leefden.

De voorstellingen waren niet verkeerd, maar o, wat schoten die tekort. Nee, die jongen zou voorzeker nooit meer terug willen naar de grot met de rotswand waar hij altijd zo lekker zat en waar hij de muffe geur zo heerlijk kon opsnuiven.

Zo is dat met ons.

Als wij de grot van de aarde uitkomen en het land binnengaan waar de lente bloeit en het voor eeuwig licht zal zijn, zullen wij het donkere bestaan uit de grot snel achter ons laten en ons afvragen hoe het mogelijk was dat we ons zo krampachtig hebben kunnen vastklampen aan dit donkere, dorre aardse bestaan.

H.W. Beecher

Download PDF

Laat een bericht achter:

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees de nieuwe Oppepper

Thuis of op je werk, een Oppepper maakt je sterk

Klik hier