Het land aan de kust van de eeuwigheid
Op een warme zomeravond zette ik mijn tent op een lange strook grasland die zich tot ver in de zee uitstrekte. Tegen de avond betrok de lucht. Donkere stormwolken pakten zich aan de horizon samen en kwamen dreigend mijn kant op. Uiteindelijk brak de storm los in al haar heftigheid. De wind huilde en trok aan mijn kleine, nietige tent terwijl woeste golven zich razend op de rotsen en het land stortten. Het was noodweer.
Terwijl ik huiverend vanuit mijn kleine tentje naar het noodweer staarde zag ik door het duister opeens het licht van een vuurtoren dat zich dwars door de razende storm een weg baande. De storm hield de hele nacht aan maar telkens als ik naar buiten keek, zag ik het getrouwe, veilige licht van de vuurtoren dat zich tot ver in de wolken uitstrekte en streed om de macht met de overweldigende storm.
En toen werd het morgen.
De wilde, schuimende zee kwam tot rust. De duistere stormwolken met hun woedende zwarte klauwen waren verdwenen. Het licht van de zon straalde en de zee baadde in een koninklijk pad van schitterend morgenlicht.
Een kudde schapen graasde rustig op het land naast een zacht kabbelende stroom en veldbloemen, nog bedekt met de kristallen druppels van de regen die het land eerder had geteisterd, gaven het land een hemelse uitstraling. Een vissersvloot lag veilig verankerd in de haven. Ze waren dankzij het licht van de vuurtoren veilig thuisgekomen en hadden de zeilen gestreken. Nu hadden ze de vuurtoren niet nodig. Nu scheen de zon. Die baadde alles in haar overweldigende licht en zuivere schoonheid. De golven beukten niet langer op de kust. Vogels zongen hun vreugdevolle liederen en iedereen en alles was tot rust gekomen.
O land van de eeuwigheid… Hemels land dat op ons wacht. Het land van het eeuwige licht van Christus, dat zich ver boven de woedende zee van het tijdelijke uitstrekt. Het land waar iedere reiziger tot rust komt en zich mag koesteren in de vreugde van Gods warme aanwezigheid. Daar waar het Lam zelf het licht is en waar de goddelozen niet langer razen en tieren omdat hun macht van hen is afgenomen.
Het land aan de kusten van de eeuwigheid. Mijn thuis.
Deze wereld is niet ons thuis. Ik ben slechts een pelgrim op doorreis. Daarom moeten we ons niet te veel zorgen maken over het wel en wee in deze wereld. Als deze wereld te goed en te comfortabel voor ons is, zullen we er moeite mee hebben haar te verlaten, maar als het allemaal niet zo gemakkelijk is zal het ons niet moeilijk vallen om dit aardse tranendal te verlaten als onze tijd gekomen is.
Naar een artikel uit “Streams in the Desert.”