Over beurse en goede appels
Door Graciela Moreno
Pesten is nog altijd een groot probleem. Laatst las ik een artikel over een negen-jarige jongen die op school gepest werd omdat hij een My Little Pony rugzak gebruikte. De school reageerde door de jongen te vertellen dat hij zijn tas maar beter thuis kon laten, wat natuurlijk het probleem helemaal niet aanpakte. Die maatregel trof tenslotte alleen dat jongetje en niet de pestkoppen.
Het is ook geen makkelijk probleem en veel mensen weten gewoon niet hoe ze ermee om moeten gaan. Toen kwam ik het verhaal tegen van een lerares die het anders aanpakte. Ze schreef:
“Ik besloot om een paar appels te gebruiken om dit probleem te illustreren in mijn klas op de basisschool. Tijdens onze ochtendvergadering (waar we in een kring zitten), vertelde ik mijn klas dat ik twee appels had en vroeg ik de kinderen om de verschillen en overeenkomsten tussen de twee appels op te noemen. De appels waren nagenoeg hetzelfde. De kleur, de vorm… ze waren vrijwel identiek, al was de ene iets minder stralend en ook wat kleiner. Ik hield de wat kleinere appel omhoog en terwijl ik mijn neus ophaalde zei ik met een verwrongen stem. ‘Bah… wat een smerige appel. Hij is veel fletser en nog kleiner ook. Bah.’ Ik liet hem terstond op de grond vallen. De kinderen keken me allemaal aan alsof ik gestoord was! Een paar lachten er wat ongemakkelijk bij en ze dachten allemaal dat er een radertje bij me los zat.
Toen raapte ik de appel op en gaf hem met een vies gezicht aan de leerling die naast me zat en zei: ‘Is deze appel niet gewoon reuze stom? Je moet er iets gemeens tegen zeggen en dit doen!’ Toen ik dat gezegd had smakte ik de appel weer op de grond. ‘Pak maar op,’ zei ik toen, zeg wat naars over die appel en geef hem dan door aan je buurman die dat ook moet doen.’
Alle kinderen begonnen gemene en kwetsende dingen tegen de appel te zeggen en de een na de ander gooide hem hard op de grond.
“Wat ben jij een vieze appel,” zei er een.”
“Je hebt een lelijke rode kleur,” zei de ander. “Je steeltje is ook veel te kort.”
Een ander jongetje wist zeker dat die appel vol met giftige wormen zat en de hele wereld ziek zou maken. Tegen de tijd dat die kleine appel bij mij terug was begon ik me echt naar te voelen voor dat arme kleine ding. Het was maar een appel… maar toch.
Toen hield ik beide appels weer omhoog en vroeg de kinderen om nu de overeenkomsten op te noemen. Behalve dat de kleine appel nu behoorlijk beurs was geworden vond iedereen dat het nog steeds een appel was, net als de grote, glanzende appel.
“Wie wil er een lekker stuk van de appel?” vroeg ik tenslotte. Dat wilden de kinderen wel, maar toen ik de lelijke appel opensneed was die inmiddels bruin en beurs van binnen en toen ik daar de kinderen een stuk van aanbood wilde geen kind er een stuk van hebben. Veel te vies.
Toen keek ik hen aan en zei: “Maar hebben we er niet allemaal aan bijgedragen dat de appel er zo vies uitziet van binnen? Wij hebben die appel zelf zo behandeld, dus waarom zouden we die dan niet opeten?” Ze werden heel stil toen ik zei: “Kijk jongens… dit is ook wat we doen met andere mensen als we gemene en kwetsende dingen zeggen. Als we roddelen of iemand lelijk of dik noemen of zeggen dat ze niet goed genoeg zijn of dat ze geen vrienden met ons kunnen zijn dan laten we ze gewoon vallen en veroorzaken we een blauwe of beurse plek die snel gaat rotten. Zo’n plek kun je van buiten misschien niet zien, maar die is er wel. En die plek gaat ook niet zomaar weg. Dat is wat we elkaar aandoen als we niet goed met elkaar omgaan.”
Ik heb mijn klas nog nooit iets zo snel zien ‘snappen.’ Later kwamen de kinderen naar me toe en bedankten ze me. Ze waren zo blij dat een leraar het ‘begreep’”.