Het station
Door Old Humphrey
Ik kom net terug van het station waar ik iemand moest afzetten. Toen ik er aan kwam keek ik verbaasd naar het drukke schouwspel op het perron. Iedereen die ik daar zag leek wel te worden voortgestuwd door een vurig verlangen naar iets wat er niet was of door een plicht die direct vervuld moest worden. De haast stond bij ieder in de ogen gegrift. Wat een commotie en een opschudding. En dat was normaal?
Ik kon me niet aan de gedachte onttrekken dat de wereld er wellicht heel wat beter uit zou zien als we zelfs maar half zo serieus bezig zouden zijn met onze voorbereidingen op de hemel als met onze pleziertochtjes, onze zakenreizen, of het werk op het station. Dat zou mooi zijn!
Er werd geschreeuwd bij het laden en lossen, mensen duwden elkaar haast omver om maar als eerste bij de beste plaatsjes te kunnen komen, anderen renden gespannen en met zweet op het voorhoofd rond omdat hun trein op het punt van vertrekken stond, en een jongen van nog geen vijftien jaar probeerde wanhopig met luide stem zijn snoepgoed te verkopen. Toen er ook nog eens een lorrie vol met koffers die er bijna afvielen, zonder pardon tegen een groepje nonnen aanbotste was voor mij de maat vol. Die arme schapen werden woest toegesnauwd dat ze maar uit de weg hadden moeten gaan.
Toen zag ik die eenvoudige man met zijn oliespuit.
Hij liep onverstoorbaar langs de trein en smeerde de wielen van de wagons zonder ook maar de minste aandacht te schenken aan het rumoer om zich heen. Wie die reizigers waren en wat er op het station gebeurde leek hem in het geheel niet te interesseren.
Het was zijn zaak niet; hij deed gewoon wat hij moest doen en liet zich niet afleiden. Het was zijn plicht om de wielen te smeren, en dat deed hij dus.
Wat een contrast; hier kon ik lering uit trekken. Zoals die man door het leven stapte was voor mij een voorbeeld van hoe ik ook zou moeten zijn. Zo zou ik ook met nederigheid en goddelijke integriteit door het leven moeten stappen; mijn ogen rustig gericht op mijn doel, wat dat doel ook mag zijn. Misschien vraagt God van mij om nederig de wielen van een trein te smeren. Wellicht is het iets anders, maar wat het ook is, ik wil het doen met mijn hele hart, geduldig en vrolijk. Ik moet leren om, net zoals ook de grootsten onder ons dat moeten leren, blijmoedig door het leven te stappen, zonder mij te laten opjagen door het geweld van de wereld, en met dankbaarheid en plichtsgetrouw de laagste plaats in te nemen die mij eventueel wordt toegewezen. Jezus had het er ook over en zei dat het beter is in dit leven om te wachten totdat er tegen mij gezegd werd: “Vriend, kom wat dichter bij me zitten.”
Maar als je wordt uitgenodigd, ga dan helemaal aan het eind van de tafel zitten. Misschien zal de gastheer dan tegen je zeggen als hij binnenkomt: ‘Vriend, kom wat dichter bij me zitten.’ Dat zal dan een eer voor je zijn en de andere gasten zullen dat zien.
Lukas 14:10