Het boek van de tijd

Door Old Humphrey (1787-1854)

In een weemoedige bui sloeg ik, in mijn fantasie, enkele van de donkere bladzijden van het boek van de tijd om. Het boek ging gemakkelijk open en viel op de pagina “Misdaad”.

Dat was me wat. Hier stond het verslag van menselijke wandaden, maar eerlijk is eerlijk, alleen demonen kunnen de dingen die ik daar las, veroorzaakt hebben. Alles wat er onder misdaad stond vermeld was vol egoïsme, haat, kwaadaardigheid en onbarmhartigheid. Terwijl ik las beefde ik; want de aarde leek de hemel aan te roepen om de ontelbare ongerechtigheden van sterfelijke mensen te wreken. Heethoofdige woede, moord met voorbedachten rade, koelbloedige wreedheid… het hield maar niet op. Het Woord van God leert ons dat “uit het hart slechte gedachten voortkomen, moord, echtbreuk, ontucht, diefstal, valsheid, godslastering”, en meer. Ik worstelde me haastig door de schimmige paragrafen voor me, en sloeg de bladzijde om.

Die pagina was nauwelijks beter. “Oorlog” was de kop en ik werd misselijk bij de aanblik van wat ik zag. Oorlog, meedogenloos, bitter, vervloekt en wreed, heeft zijn plagen over alle naties uitgestort. Het begint met angst en wordt dan snel gevolgd door ellende, hongersnood en de dood. Hier lees ik met afschuw over steden waar vuur en zwaard de stad verwoesten; over slagvelden waar het oorlogspaard diep door de smerigheid van de ellende ploegt; over bajonetten gespiesd in menselijke boezems, en over moorddadige kanonnen die mensen zonder pardon neerhalen, zoals de maaier het gras maait met zijn zeis.

 

Nee, was er niets beters te lezen? Ik sloeg de bladen verder om en kwam terecht op het woord “Onderdrukking.” Weer zo’n ellendig onderwerp. Zou de mens, aan wie de Vader der barmhartigheden voortdurend verdraagzaamheid en goedheid betoont, echt zulke meedogenloze wreedheden kunnen begaan?

Hier ging het over de sterken die de zwakken onderdrukten, over de rijken die spotten met het leed van de armen, en over grote menigten die ten onrechte beschuldigd waren, met hun vastgebonden ledematen in duistere kerkers.

Ik hield op met lezen. Ik kon het niet meer aan en ik sloot dat afschuwelijke boek. Ik wilde het in woede uitschreeuwen en de menselijke verdorvenheid aan het kruis slaan.

Toen opende ik het boek van het leven, het evangelie van de vrede en daar las ik bijzondere woorden. “U bent onvergeeflijk, o mens, wie u ook bent, als u oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij ook uzelf; want gij, die oordeelt, doet dezelfde dingen,” (Romeinen 2:1-2) Maar… zulke dingen deed ik toch niet? Misschien moest ik de vraag anders stellen: “Had mijn hart de kiem van deze wandaden in zich?” Toen ik er goed en wel over nadacht zag ik tot mijn ontsteltenis in, dat ook in mijn hart het zaad van de zonde dik was gezaaid en alleen weergaloze genade en onmetelijke barmhartigheid hadden voorkomen dat dit zaad ontkiemd was. Met mijn mond durfde ik niets meer te zeggen. Mijn hart was verootmoedigd.

God, vergeef mij ook mijn onbewuste zonden, want wie kent al zijn fouten? Ik ben uw dienaar, Here. Bewaar mij voor overmoedigheid. Geef dat die geen kans krijgt in mijn leven. Dan kan ik pas echt naar uw wil leven en zal ik niet zondigen.
Psalm 19:13-14

Laat een bericht achter:

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees de nieuwe Oppepper

Thuis of op je werk, een Oppepper maakt je sterk

Klik hier