Wat is de zon eigenlijk?

Een bewerking van een verhaal van Leo Tolstoy

Op een van mijn verre reizen kwam ik eens terecht in een koffiehuis in India waar ik luisterde naar een blinde man, van wie ik later hoorde dat hij blind was geworden door te lang en te hardnekkig naar de zon te staren. Hij had namelijk gepoogd uit te vinden wat de zon was, om het licht ervan te pakken te krijgen, maar het enige resultaat was dat zijn ogen beschadigd raakten door de helderheid van de zon en hij blind werd. Het ontmoedigde hem zo en omdat hij niets meer kon zien besloot hij tenslotte dat de zon helemaal niet bestond en er niets was. “Mijn geloof,” sprak hij luidkeels, “is dat er niets is. Geen licht. Geen God en geen zon.”

Met deze blinde man kwam een slaaf mee, die, nadat hij zijn meester verzorgd had, beweerde dat er wel licht was en om dat te bewijzen, een cacaoboon uit zijn zak haalde en er een nachtlampje van begon te maken. Hij draaide een lont uit de vezel van de cacaoboon, perste olie uit de noot in de dop en drenkte de lont erin.

Terwijl de slaaf dit zat te doen, zuchtte de blinde man en zei tegen hem: “Wel, slaaf, wat ben je nu aan het doen?”

“Ik maak licht,” zei de slaaf.

“Zie je dan niet hoe donker het is?” antwoordde de verbitterde blinde man. “De mensen zeggen allemaal dat er licht is en een zon, maar ik zie het niet. Wat is dat toch, die zon?”

“Dat weet ik niet echt,” zei de slaaf. “Dat zijn mijn zaken niet. Maar met mijn nachtlampje kan ik in het donker zien en kan ik jou beter dienen.” En de slaaf pakte de cacaodop en zei: “Dit is mijn zon.”

Een kreupele man met krukken, die vlakbij zat, hoorde deze woorden en lachte en zei tegen de blinde man: “Je bent duidelijk dom als je niet weet wat de zon is. Ik zal je vertellen wat het is. De zon is een vuurbal die elke ochtend uit de zee opkomt en elke avond tussen de bergen van ons eiland weer ondergaat. Dat hebben we allemaal gezien, en als jullie je ogen hadden geopend hadden jullie het ook gezien.”

Een visser die naar het gesprek had geluisterd zei: “Het is duidelijk dat jij er ook niet veel van begrijpt en je nooit verder bent geweest dan je eigen eiland. Als je niet kreupel was en als je net als ik in een vissersboot was geweest, zou je weten dat de zon niet ondergaat tussen de bergen van ons eiland, maar dat hij elke ochtend opkomt uit de oceaan en elke nacht weer ondergaat in de zee. Wat ik jullie vertel is waar, want ik zie het elke dag met mijn eigen ogen.”

Een Indiër, die net was binnengekomen, onderbrak hem door te zeggen: “Het verbaast me dat een redelijk mens zulke onzin uitkraamt. Hoe kan een vuurbal in het water afdalen en niet uitdoven? De zon is helemaal geen vuurbal, het is de godheid Deva, die altijd in een wagen rond de gouden berg Meru rijdt. Soms vallen de boze slangen Ragu en Ketu Deva aan en verzwelgen hem: en dan is de aarde donker. Maar onze priesters bidden dat de godheid bevrijd mag worden, en dan wordt hij bevrijd. Alleen zulke onwetenden als jullie, die nooit verder zijn geweest dan hun eigen eiland, kunnen zich voorstellen dat de zon alleen voor hun land schijnt.”

Toen sprak de kapitein van een Egyptisch schip, die aanwezig was, op zijn beurt. “Nee,” zei hij, ”jullie hebben het ook mis. De zon is geen godheid en beweegt zich niet alleen rond India en zijn gouden berg. Ik heb veel gevaren op de Zwarte Zee en langs de kusten van Arabië, en ben op Madagaskar en de Filippijnen geweest. De zon verlicht de hele aarde en niet alleen India. Hij cirkelt niet rond één berg, maar komt op ver in het oosten, voorbij de eilanden van Japan, en gaat onder, ver weg in het westen, voorbij de eilanden van Engeland. Daarom noemen de Japanners hun land ‘Nippon’, oftewel ‘de geboorte van de zon’. Ik weet dit goed, want ik heb zelf veel gezien, en nog meer gehoord van mijn grootvader, die tot aan de uiteinden van de zee heeft gevaren.”

 

Hij had verder willen gaan, maar een Engelse matroos van ons schip onderbrak hem. “Er is geen land,” zei hij, ”waar de mensen zoveel weten over de bewegingen van de zon als in Engeland. Zoals iedereen in Engeland weet, komt de zon nergens op en gaat nergens onder. Hij beweegt altijd om de aarde. Daar kunnen we zeker van zijn, want we zijn zelf net de wereld rond geweest en zijn nergens tegen de zon opgelopen. Waar we ook heen gingen, de zon liet zich ’s ochtends zien en verborg zich ’s nachts, net als hier.”

En de Engelsman nam een stok en terwijl hij cirkels op het zand tekende, probeerde hij uit te leggen hoe de zon beweegt in de hemel en rond de wereld gaat. Maar hij slaagde er niet in om het duidelijk uit te leggen en terwijl hij naar de loods van het schip wees, zei hij: “Deze man weet er meer van dan ik. Hij kan het goed uitleggen.”

De loods die een intelligente man was, had in stilte naar het gesprek geluisterd totdat hij werd gevraagd om te spreken. Nu wendde iedereen zich tot hem en hij zei: “Jullie misleiden elkaar allemaal en zijn zelf misleid. De zon draait niet om de aarde, maar de aarde draait om de zon en draait in de loop van elke vierentwintig uur naar de zon, niet alleen Japan en de Filippijnen en Sumatra, waar wij ons nu bevinden, maar ook Afrika en Europa en Amerika en vele andere landen. De zon schijnt niet voor één enkele berg, of voor één enkel eiland, of voor één enkele zee, zelfs niet voor één enkele aarde, maar voor andere planeten en onze aarde. Als jullie alleen maar naar de hemel zouden kijken in plaats van naar de grond onder jullie voeten, dan zouden jullie dat allemaal begrijpen en dan zouden jullie niet meer denken dat de zon alleen voor jullie schijnt, of alleen voor jullie land.”

Aldus sprak de man, die veel over de wereld had gereisd en veel naar de hemel had gekeken.

“Dus op het gebied van geloof,” vervolgde hij, ”is het enkel hoogmoed die fouten en onenigheid onder de mensen veroorzaakt. Zoals met de zon, zo is het ook met God. Elke man wil een speciale God voor zichzelf hebben, of op zijn minst een speciale God voor zijn geboorteland. Elk volk wil Hem, die de wereld niet kan bevatten, in zijn eigen tempels opsluiten.

“Is er een tempel te vergelijken met de tempel die God zelf heeft gebouwd om alle mensen in één geloof en één religie te verenigen? Alle menselijke tempels zijn gebouwd naar het model van deze tempel, die Gods eigen wereld is. Elke tempel heeft zijn doopvonten, zijn gewelfde dak, zijn lampen, zijn afbeeldingen of beeldhouwwerken, zijn inscripties, zijn wetboeken, zijn offers, zijn altaren en zijn priesters. Maar in welke tempel is er zo’n doopvont als de oceaan; zo’n gewelf als dat van de hemel; zulke lampen als de zon, maan en sterren; of figuren die vergeleken kunnen worden met levende, liefhebbende, elkaar helpende mensen? Waar zijn er verslagen van Gods goedheid die zo gemakkelijk te begrijpen zijn als de zegeningen die God heeft uitgestrooid voor het geluk van de mens? Waar is een wetboek dat zo duidelijk is voor ieder mens als het boek dat in zijn hart geschreven staat? Welke offers evenaren de zelfverloocheningen die liefhebbende mannen en vrouwen voor elkaar doen? En welk altaar is te vergelijken met het hart van een goed mens, waarop God zelf het offer aanvaardt?”

“Hoe hoger het beeld dat een mens van God heeft, hoe beter hij Hem zal kennen. En hoe beter hij God kent, hoe dichter hij bij Hem komt en Zijn goedheid, Zijn barmhartigheid en Zijn liefde voor de mens toont.

Daarom, laat hij die het hele licht van de zon de wereld ziet vullen, zich onthouden van het verwijten of verachten van de bijgelovige mens, die in zijn eigen afgod slechts één straal van datzelfde licht ziet. Laat hem zelfs de ongelovige niet verachten die blind is en de zon helemaal niet kan zien.”

En allen die in het koffiehuis aanwezig waren, zwegen en redetwistten er niet meer over wiens geloof het beste was.

Laat een bericht achter:

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees de nieuwe Oppepper

Thuis of op je werk, een Oppepper maakt je sterk

Klik hier