Het kwaad lokt, maar het goede houdt stand
Leo Tolstoy 1885
Lang geleden leefde er eens een goede en vriendelijke man. Hij was welgesteld en had wereldse goederen in overvloed. Hij bezat ook veel slaven die hem dienden. Omdat deze man een goed mens was, waren de slaven trots op hun meester en hadden ze niets te klagen.
“Er is geen betere heer onder de zon dan de onze,” zeiden ze graag. “Hij voedt en kleedt ons goed en geeft ons werk dat bij onze kracht past. Hij is niet kwaadaardig en spreekt nooit een onvertogen woord. Hij is niet zoals andere meesters, die hun slaven nog slechter behandelen dan het vee. Onze meester heeft het beste met ons voor en wij kunnen ons geen beter leven wensen.”
Dat vond de duivel maar niets. Die was boos op de liefde en de harmonie tussen de meester en de slaven en besloot dat het zo niet langer kon. Als hij een van de slaven in zijn macht zou kunnen krijgen zou die de andere slaven gemakkelijk kunnen vergiftigen met bittere jaloezie. Dan was het snel gedaan met dat mooie leventje.
En zo kwam het dat de duivel op zoek ging naar een zwakke slaaf die hij makkelijk zou kunnen bedriegen.
Dat was Aleb, en het kostte de duivel maar weinig moeite om Aleb in zijn macht te krijgen met valse beloften en leugens. “Aleb,” zei de duivel, “Ik wil dat je de andere slaven gaat verleiden en hen ervan overtuigt dat de meester helemaal zo goed niet is. Een vervelende egoïst is het die alleen maar aan zichzelf denkt.”
“Dat is goed, meester,” sprak Aleb gehoorzaam. “Ik ga mijn best doen.”
Op een dag, toen alle slaven samen zaten te rusten en te praten over de goedheid van hun meester, verhief Aleb zijn stem en zei: “Het is dom om de goedheid van onze meester te prijzen. De duivel zelf zou goed voor jullie zijn als jullie deden wat hij wilde. We dienen onze meester goed en doen hem in alles een plezier. Zodra hij ons iets opdraagt, doen we het: we voorzien in al zijn wensen. Natuurlijk is hij aardig voor ons. Dat is makkelijk zat. Maar als wij hem kwaad doen in plaats van goed, dan zingt hij wel een ander liedje. Dan zul je zien dat hij, net als alle andere meesters, kwaad wordt, om zich heen gaat slaan en kwaad met kwaad zal vergelden.
De andere slaven geloofden het niet. “Dat doet hij niet,” zeiden ze. “Onze meester is een goed mens.”
“Wedden van niet,” kakelde Aleb. En zo sloten ze een weddenschap af. Aleb nam het op zich om de meester boos te maken. Als hij faalde, zou hij zijn feestgewaad, een kostbaar kledingstuk, verliezen, maar als hij erin slaagde de meester boos te maken, zouden de andere slaven hem allemaal het hunne moeten geven. Bovendien beloofden ze Aleb om hem in dat geval te verdedigen tegen de meester en hem te bevrijden als hij in de boeien geslagen zou worden.
Aleb en de duivel waren heel tevreden. Dat zag er goed uit.
Nu was het zo dat Aleb een schaapherder was en voor de kudde schapen van de meester zorgde. Dat waren allemaal waardevolle, raszuivere schapen waar de meester erg op gesteld was. Als hij de meester daar dwars zou kunnen zitten zou die zeker razend worden. De volgende ochtend al kwam zijn kans. De meester had bezoek van een aantal voorname gasten die zijn waardevolle schapen wel eens wilden zien.
Dit was voor Aleb het moment om toe te slaan. Hij knipoogde nog naar zijn metgezellen, alsof hij wilde zeggen: “Let maar eens goed op. Je zult de meester snel zien razen en tieren.”
Alle andere slaven verzamelden zich en keken gespannen toe. De duivel was er ook. Die klom in een boom vlakbij om te zien hoe zijn knecht zijn werk zou doen.
Daar kwam de meester al aanlopen met zijn gasten om de ooien en lammeren te zien.
“Alle rammen zijn waardevol,” zei de meester, “maar ik heb er een met gedraaide horens, die is echt onbetaalbaar. Dat beestje is mijn oogappel.” Toen riep hij naar Aleb en zei: “Aleb, laat ons de ram met de gedraaide horens eens zien.”
“Ja meester,” sprak Aleb gedwee, maar toen deed hij net alsof hij uitgleed waardoor alle schapen schrokken en als gekken begonnen rond te rennen. En zo ging dat maar door. De bezoekers konden niet zien hoe waardevol die ene ram was.
Tenslotte had de meester genoeg van alle verwarring en zei: “Aleb, beste vriend, vang alsjeblieft onze beste ram voor me, die met de strak gedraaide horens. Vang hem heel voorzichtig en houd hem even stil zodat ik hem aan mijn gasten kan tonen.”
Nauwelijks had de meester dit gezegd, of Aleb stormde als een dolle leeuw tussen de schapen door en greep de kostbare ram. Hij hield het beest vast bij de wol, greep de linker achterpoot met één hand en tilde hem voor de ogen van zijn meester op en trok eraan zodat zijn poot knapte als een droge tak.
Wat een wreedheid.
Hij had de poot van de ram gebroken en Aleb stamelde sluw dat hij opnieuw was uitgegleden en het allemaal niet zo bedoeld had.
De bezoekers en de andere slaven schreeuwden het uit van ontzetting en de duivel, die in de boom zat, verkneukelde zich en wreef zich in zijn eeltige klauwen. Aleb had zijn taak slim volbracht.
De meester was niet blij. Hij keek zo zwart als een donderwolk en zei geen woord. De bezoekers en de slaven zwegen, in afwachting van wat er nu zou volgen.
Na een tijdje te hebben gezwegen, schudde de meester met zijn schouders alsof hij een last van zich af wilde werpen. Toen hief hij zijn hoofd op en sloeg zijn ogen hemelwaarts. Zijn rimpels verdwenen en zijn ogen glansden toen hij vriendelijk naar Aleb keek en sprak: ‘O, Aleb, Aleb! God heeft me laten zien wat er gebeurd is. Jouw meester zei dat je me boos moest maken, maar mijn Meester is veel sterker dan de jouwe. Ik ben niet boos op jou, maar ik zal jouw meester wel boos maken. Je bent bang dat ik je zal straffen. Maar dat doe ik niet. Ik weet dat je ernaar verlangt om je eigen meester te zijn. Welnu, omdat je vrij wilt zijn, laat ik je hier, ten overstaan van mijn gasten, gaan. Ga maar weg van mijn boerderij en doe maar wat je wilt met je leven. En je feestkleding, neem die ook maar mee, want daar heb ik niets aan.”
De moed zakte Aleb in de schoenen. Zo had hij dat toch niet bedoeld? Weg van het fijne leven op de boerderij … daar had hij niet op gerekend, maar er was geen weg meer terug en zo vertrok Aleb met loden schoenen.
De meester spalkte de poot van zijn ram en keerde met zijn gasten terug naar het huis, maar de duivel was razend. Die vloekte en tierde alsof het een lieve lust was en viel tenslotte tandenknarsend en schuimbekkend uit de boom op de grond waar hij direct doorheen zakte naar de onderwereld.