Het kind van de koning
Een oude fabel, opnieuw verteld door Koos Stenger
Er was eens een koning die over een groot land regeerde. Hij was een goede koning en deed erg zijn best om voor het land en zijn onderdanen te zorgen. Hij wilde dat iedereen in zijn land gelukkig was en iedereen genoeg had om van te leven.
Maar zijn onderdanen dachten daar heel anders over. Die waren zelfzuchtig en hard en dachten voortdurend aan manieren om meer te krijgen dan een ander.
En omdat de koning in een groot paleis woonde en niet vaak buiten kwam wist hij niet dat de bevolking zo egoïstisch was. Zijn raadgevers probeerden het de koning vaak te vertellen, maar dan wuifde hij hun bezwaren weg en zei: “Jullie zijn gewoon zwartkijkers. Je moet het leven door een positieve bril zien. Zo erg is het allemaal niet!”
Maar er kwamen meer en meer berichten binnen over geweld en slechtigheid en ofschoon de koning eerst nog bleef volhouden dat zijn onderdanen gewoon wat tijd nodig hadden en er niet zo snel geoordeeld moest worden, begon het toch langzaam tot hem door te dringen dat er iets niet helemaal in orde was.
Hoe was dat nou mogelijk? Iedereen had toch genoeg? Waarom waren de mensen niet blij en gelukkig? De koning begreep er niets van en had er zelfs slapeloze nachten door.
Toen kreeg hij een idee. Hij zou zelf eens op onderzoek uitgaan. Hij zou zich verkleden als een arme sloeber en door het land trekken om te zien of de slechte berichten van zijn raadgevers echt waar waren.
Toen hij zich in een oud klofje, gemaakt van een juten zak had gehesen en zijn kroon netjes had afgezet zag hij er opeens heel anders uit. De koningin moest er hard om lachen, maar dat vond de koning niet erg. Het ging tenslotte om het welzijn van het koninkrijk.
En zo stapte hij over de ophaalbrug naar buiten en trok de wijde wereld in.
Hij keek zijn ogen uit. Wat een teleurstelling.
Overal hoorde hij mensen vloeken en zag hij hoe iedereen elkaar probeerde te bedriegen. Hij zag een paar stevige knokpartijen en werd zelf bijna een paar keer beroofd, alhoewel hij niets bij zich had wat van enige waarde was.
Al na een paar dagen had hij meer dan genoeg gezien en liep hij teleurgesteld zijn kasteel weer binnen.
“Jullie hadden gelijk,” zei hij vermoeid tegen zijn raadgevers. “Niemand denkt aan een ander. Er is zoveel zelfzucht in het land. Daar moeten we direct iets aan doen.”
Toen hij die nacht weer niet kon slapen kreeg hij een idee.
Ja… dat was het. Dat zou hij doen. Eindelijk viel hij tevreden in slaap.
De volgende dag maakte hij aan het hele koninkrijk bekend dat hij om 5 uur in de middag een belangrijke mededeling zou doen. Hij had iets te vertellen dat zo belangrijk was dat iedereen moest luisteren.
Wat zou het zijn? Iedereen vroeg zich af wat er zo belangrijk was dat iedereen met werken moest stoppen om naar de koning te luisteren.
“Ik heb gehoord dat de koning al zijn goud gaat weggeven!” zei een dikke ridder met een verroest zwaard.
“Volgens mij gaat hij een eeuwigdurende feestdag instellen,” zei een luie vlegel. “Hij wil immers dat wij gelukkig zijn?”
Maar niemand wist precies wat de koning zou zeggen en iedereen keek ongeduldig uit naar het moment waarop de koning zijn toespraak zou houden.
Toen de kerkklok 5 had geslagen opende de koning de deuren van zijn voorkamer. Hij stapte het bordes op en sprak zijn onderdanen met luide stem toe.
“Beste onderdanen,” sprak hij. Hij wachtte even en keek uit over de zee van gezichten voor hem. “Ik moet jullie iets vertellen. Niet zo heel lang geleden heeft mijn lieve koningin een kindje gebaard. Ik heb het jullie nooit verteld, want ik heb dat kindje stiekem uit het paleis gehaald en in het ziekenhuis gelegd. Dat kindje leeft dus nu ergens in het koninkrijk, bij een van jullie. Maar niemand weet bij wie en waar dat kindje woont, behalve ikzelf. Bij een van jullie woont dus een koningskind en iemand heeft de eer om zo’n belangrijk kindje op te voeden.
Als de tijd rijp is zal ik bekend maken bij wie van jullie dat kindje woont. Ik vertel je verder niets over dat kindje, of het een jongen of een meisje is… dat maakt niets uit. Ik wil slechts dat je dit weet zodat je goed voor dat kindje zult zorgen, want eens zal dit de nieuwe koning of koningin worden.”
“Maar hoe kunnen we nou voor dat kind zorgen als wij niet weten waar het woont en bij wie?” schreeuwde iemand uit de menigte.
“Daar gaat het nou juist om,” zei de koning. “Dat kindje kan overal wel wonen. Misschien zelfs bij jou!”
En toen was de bijeenkomst voorbij.
Iedereen ging opgewonden naar huis. Waar woonde het koningskind?
Was het misschien de zoon van de bakker? Of dat meisje van de overbuurvrouw?
Die zoon van de tuinman zag er wel koninklijk uit…
Maar niemand wist het.
De meeste moeders waren ervan overtuigd dat hun kindje het koningskind moest zijn. Hun kindje was tenslotte wel heel speciaal. Dat hadden ze altijd al geweten.
En de mensen die geen kindje hadden dachten dat het maar het beste was om alle kinderen met respect en liefde te behandelen. Stel je toch eens voor dat ze de toekomstige koning niet goed zouden behandelen. Dan zou het er voor hen weleens slecht kunnen uitzien.
En zo gebeurde het dat het land begon te veranderen. De mensen werden aardiger en zachter en iedereen deed zijn best om zo goed mogelijk voor de dag te komen.
En na een paar jaar was het land er echt op vooruit gegaan. De slechte berichten over vechtpartijen en bedriegerijen waren volledig gestopt en het land was nu echt dat gelukkige land geworden dat de koning voor ogen had.
Maar waar woonde dat koningskind toch?
Iedereen wilde het zo langzaamaan wel eens weten. En uiteindelijk vroeg de koning iedereen weer om naar het marktplein te komen zodat hij hen kon toespreken.
Daar stond iedereen dan. Muisstil. Je kon wel een speld horen vallen.
Vandaag zou het bekend worden waar het koningskind woonde.
Daar kwam de koning. Hij had een grote glimlach op zijn gezicht en schraapte zijn keel. Toen zei hij: “Jullie hebben het geweldig gedaan. Jullie hebben heel goed voor het koningskind gezorgd. Ons land is een gelukkig land geworden en wij worden rijk gezegend. En nu willen jullie weten wie het koningskind is…?
De koning stopte even met spreken en keek naar de gespannen onderdanen. Niemand bewoog zelfs maar een spiertje. Wie was het dan? Wie was het dan?
Toen zei de koning:
“Jullie zelf zijn het koningskind. Jullie zijn allemaal een kind van de Koning en hebt er allemaal naar geleefd en daarom is ons land zo gelukkig en goed!”
De mensen waren stomverbaasd.
Wat? Wij het koningskind…? Heel eventjes was er de verleiding om boos te worden, maar opeens realiseerden alle mensen zich dat het waar was wat de koning had gezegd. Iedereen was gelukkig en tevreden en iedereen was echt een koningskind.
Ze hadden het zich alleen niet zo gerealiseerd. Toen sloegen ze elkaar op de schouders en lachten ze en noemden ze elkaar prins en prinses en waren ze blij.
Toen zei de koning: “Vanaf vandaag is deze dag een speciale feestdag. Elk jaar op deze datum zullen we feest vieren omdat wij allemaal een kind van de Koning zijn.”
En nu, jaren later, wordt dat feest nog steeds gevierd.
Geloof je het niet?
Ga zelf maar eens kijken in het land waar iedereen een koningskind is. Dan zie je snel genoeg dat het waar is.