Vasthouden…We krijgen je er wel uit!
Courtesy of the best of Guidepost
Door Robert Ebeling
De enorme schoorsteen torende dreigend boven ons uit op die zwaarbewolkte dag in september, 1977. Ik werkte al 33 jaar bij het bedrijf maar in zoiets had ik nog nooit gewerkt.
Meer dan 200 meter hoog. De top zag eruit als een vuile vinger die door de zware wolken roerde die door de grijze hemel trokken en men verwachtte een hevige onweersbui. ‘Zul je altijd zien,’ dacht ik bezorgd. Net vandaag. Op een mooie zomerse dag zou het al een moeilijke klus worden dus ik verheugde me niet op regen en wind terwijl wij daar boven aan het werk waren. Maar ik werkte samen met Bob Silvers en die had al vaak in zo’n schoorsteen gewerkt. Hij was 45 jaar, een boom van een kerel. Volgens hem viel het echt wel mee. Er was dus letterlijk geen vuiltje aan de lucht.
De G Unite Construction Company had ons ingehuurd om een nieuwe beschermende laag aan te brengen op de binnenkant van de ‘Columbia 2’, zoals deze schoorsteen genoemd werd.
Het was een riskante onderneming, maar ik had het geld hard nodig. Pam en ik en ons zoontje van drie woonden in een behoorlijk huis in een goede buurt. We gingen netjes naar de kerk op zondag en ik was trots dat ik zo goed voor mijn familie zorgde.
Toen wij de klamme schoorsteen binnen stapten ging er een rilling over mijn rug. Wat een echo! De zwarte pijp rees onheilspellend op en eindigde in een klein gaatje heel ver weg waardoor ik de lucht kon zien. Maar toen ik de stevige steiger zag waarop wij zouden werken voelde ik me wat beter. De steiger bestond uit een raamwerk van vier aluminium balken waarop zware eikenhouten planken waren bevestigd. Hij zag er veilig uit. Het geheel hing aan vier stalen kabels die zich naar de top van de schoorsteen schenen te slingeren en op de steiger was aan elke hoek een elektrisch motortje aan de kabels bevestigd waardoor wij naar boven of naar beneden konden gaan.
Bob en ik stapten op de steiger en daar gingen we. De zwarte binnenkant van de pijp schoof langzaam voorbij en het kleine gaatje aan de top werd groter en groter totdat wij helemaal boven waren aangekomen. Ofschoon de schoorsteen beneden nog een doorsnee had van 20 meter was het hier een stuk nauwer; nog maar een meter of vijf. Ik keek naar het miniatuur landschap buiten. Kleine huisjes en een paar autootjes die zich een weg baanden langs kronkelige wegen. Wat zaten we hoog! Naast ons staken een paar grote bliksemafleiders statig uit de mond van de schoorsteen die voorzien was van een smalle richel waarop je kon rondlopen. De wind loeide guur om ons heen en rukte aan mijn overall.
“Vooruit makker,” lachte Silvers. “Werk aan de winkel. We moeten klaar zijn voordat de storm losbarst.”
Tegen de avond waren we aardig opgeschoten. We hadden al ruim 80 meter van de schoorsteen bespoten met de dikke zwarte beschermlaag. Nog een minuut of twintig en dan zat het werk er op voor vandaag. We bungelden meer dan 100 meter boven de grond op ons steigertje en ik schakelde het motortje in om mijn kant van de steiger een klein beetje naar beneden te laten zakken. Rustig zakte ik wat naar beneden, maar tot mijn afgrijzen stopte ik niet. Mijn kant van de steiger bleef maar zakken. De motor sloeg niet af. Ik drukte verwoed op de knop, ik sloeg op de motor en trapte er zelfs tegen aan en vervloekte de hele steiger. Maar de motor ronkte rustig door en de hele steiger begon nu vervaarlijk over te hellen. Opeens begon de grote trommel met afdek-kit langzaam te schuiven en voor we iets konden doen verdween het hele zaakje over de rand en tuimelde het naar beneden. Met een daverende galmende knal donderde hij op de grond. Silvers schreeuwde het uit, maar de steiger bleef maar zakken. Nu begonnen de eikenhouten planken te schuiven.
Ik worstelde mijzelf naar het hoger gelegen deel van de steiger en schreeuwde door de intercom dat de motor niet wilde afslaan. Silvers brulde: “Sluit de stroom af…! Sluit de stroom in godsnaam af…! Maar de ploegbaas begreep niet wat er aan de hand was. Alles gleed nu onder ons weg. In onze wanhoop grepen Bob en ik allebei een kabel en bungelden zo in de hoogte. De vettige kabel gaf niet veel steun maar we sloegen onze benen erom heen en bleven met veel moeite hangen. Eindelijk hield de motor op en de ploegbaas schreeuwde naar boven: “Wij bellen om hulp.”
De steiger die een paar uur eerder nog zo veilig had geleken hing nu ondersteboven en kraakte onder zijn eigen gewicht. En daar hingen we dan. Beneden ons gaapte een eindeloze leegte van meer dan 100 meter. Zo nu en dan verscheen er beneden op de grond iemand die naar boven schreeuwde dat wij ons vooral geen zorgen moesten maken, maar er gebeurde helemaal niets. Nog nooit was de tijd zo langzaam gegaan.
“God in de hemel,” schreeuwde ik uit. “Waar is iedereen?” Mijn armen waren helemaal stijf en al mijn spieren deden pijn. Alles deed eigenlijk pijn. Het zou zo makkelijk zijn om maar gewoon los te laten. Dan verdween ik gewoon in het duister en zou het allemaal voorbij zijn.
Het was vandaag Pams verjaardag. Ik had beloofd dat ik haar zou bellen dus ze zat er nu op te wachten. Mijn benen leken nu wel verlamd. Zou ik mijn vingers ooit nog kunnen uitstrekken? Silvers rochelde angstig en schreeuwde weer om hulp, want hij voelde dat hij het niet veel langer meer zou volhouden. “God, helpt U ons alstublieft,” kreunde ik. “Ik kan ook niet meer.”
Ik gleed opeens een klein beetje naar beneden. Gemene scherpe metaalsplinters van de kabel priemden in mijn vlees. Opeens vond ik steun. Niet veel, maar toch. De motor. Ik rustte op een van de motoren. “Laat je een beetje zakken,” schreeuwde ik naar Silvers. “Daar kun je een beetje op steunen.”
En zo ging er weer een uur voorbij. Buiten de schoorsteen stond inmiddels een grote menigte met onder andere de commandant van de brandweer en de hoofdcommissaris van politie, maar niemand wist wat er moest gebeuren. Uiteindelijk werd er besloten om een soort mand door de top naar beneden te laten zakken, maar hoe dan? Hoe moest die mand daar dan komen? Iemand belde naar de beveiligingsdienst voor een helikopter. Maar Bob en ik wisten dat natuurlijk niet. Alles wat wij hoorden was dat iemand ons zo nu en dan toeschreeuwde dat alles goed zou komen. Het was inmiddels middernacht geworden. Mijn keel was kurkdroog. Ik had voor het laatst iets gedronken tijdens mijn middagpauze. Buiten begon de wind op te steken en het werd kouder en angstaanjagender in de kille schoorsteen.
“Ik kan niet meer,” hijgde ik tegen Bob.
“Dat kun je wel,” antwoordde Silvers beslist. “We moeten bidden.”
Toen hoorde we het zware geluid van een motor die door de wind heen zwoegde. Een helikopter. Wij tuurden omhoog en zagen de kleine flonkerende lichtjes die scherp afstaken tegen de donkere lucht. De helikopter bleef even hangen en vloog weg. Alles werd weer stil. Wij wisten niet dat het een privé-helikopter was geweest die geprobeerd had om een mand door de top naar beneden te laten zakken. Maar dat was niet te doen. De sterke rukwinden maakten het onmogelijk om de mand in het donker door de opening te krijgen. De piloot kon niet eens zien waar de schoorsteen precies was.
Toen begon het te onweren. Elke slag dreunde met een geweldige echo door onze metalen tunnel en de hemel lichtte op bij elke bliksemschicht. En toen kwam de regen. IJskoud en hard. Eerst likte ik de regen begerig van mijn gezicht maar al snel verkleumde ik tot op het bot en was ik door en door nat.
Alles was stil. Er gebeurde niets. Opeens wist ik het zeker. Er kwam geen hulp. Alles waar ik op had vertrouwd bleek onbetrouwbaar. De steiger die zo sterk leek was kapot gegaan. De mensen beneden die riepen dat alles goed zou komen kwamen niet en de helikopter was weer weggevlogen. Nog nooit eerder zag ik zo duidelijk dat er niets is in deze wereld waar wij onvoorwaardelijk op kunnen vertrouwen. Machines breken en mensen falen. Alleen God bleef nog over.
Hoe vaak had ik in deze vreselijke uren naar God uitgeroepen? Maar God was niet zomaar iets waar je naar roept alsof het een soort talisman is. Iets dat je gebruikt om geluk mee af te dwingen of iets mee probeert af te kloppen. Maar zo was het voor mij wel geweest, al die jaren dat ik naar de kerk was geweest. Terwijl ik al mijn aardse steun en zekerheid kwijt was en de dood me toegrijnsde drong de waarheid tot me door. God was geen naam, maar een levende Persoon, een levende Aanwezigheid die ons probeerde te leren dat Hij er altijd is. Hij is met ons, in de verste uithoeken van de aarde en Hij is ook bij ons in een schoorsteen waar wij aan een stalen kabel vechten tegen de dood.
De Intercom kraakte weer. “Het leger stuurt een helikopter.” Even later hoorde we het slaande geluid van de wieken weer en zagen wij lichtjes boven ons, maar al snel werden ze vager en opeens was er niets meer te zien. Mist! Er hing mist boven de schoorsteen. De helikopter vloog weer weg. De intercom vertelde ons dat de wind te sterk was geweest en de mist te dicht. De piloot kon de helikopter onmogelijk goed in bedwang houden en was bang dat hij tegen de bliksemafleiders zou vliegen.
Ik kon mijn oren haast niet geloven. Maar toen kwam de stem op de intercom weer terug en kraakte dat er een grotere helikopter onderweg was. De kleinere helikopter was er wel in geslaagd om vijf mannen af te zetten op de richel aan de mond van de schoorsteen. Ze hadden nylon touwen bij zich die rond hun borst zaten en met lussen om ons heen konden worden geschoven zodat wij meer steun zouden hebben. En inderdaad kwamen de nylon touwen al snel naar beneden. Er werd ons verteld dat we ons in de lussen moesten werken en ons geen zorgen moesten maken als de hele steiger naar beneden zou donderen. De nylon touwen zouden onder ons gewicht wel uitrekken, maar zeker niet meer dan tien meter. Tien meter? Ik huiverde.
Een uur ’s nachts. “Lieve Heer,” fluisterde ik, “Ik weet dat U een machtige steun bent in tijden van nood. Dank U dat U bij me bent.” Daar was het geluid van de heli opnieuw en we kregen weer moed, maar opnieuw tevergeefs. Het was te moeilijk voor de piloot om zijn helikopter goed te kunnen besturen met die zware rukwinden.
“Heer, helpt U ons om het vol te houden.”
Om vier uur klonk de intercom weer. Er werd gezegd dat er nu twee helikopters van de kustwacht waren gekomen. “Die hebben beter reddingsmateriaal,” aldus de stem over de intercom. We hoorden er eentje vliegen maar we zagen niets. Een kalme stem kraakte weer door de intercom en het ging nog steeds niet goed. De piloot probeerde uit alle macht om een metalen mand door het gat te laten zakken, maar de wind was zo onvoorspelbaar, de mist nog altijd heel dicht. Het regende weer met ijzige, scherpe druppels die hem al het zicht ontnamen. “Redding is gewoon niet mogelijk nu,” zei de stem weer heel kalm. “Wij zullen moeten wachten tot in de morgen en dan maar hopen dat de wind gaat liggen.”
Toen was het weer stil. Een lange, koude stilte. Alleen onderbroken door het voortdurende gehuil van de wind door de ijzeren pijp. Toen opeens, toch weer het geluid van een helikopter. Zonder dat we het wisten had de piloot van de kustwacht een laatste wanhopige poging ondernomen en het was hem gelukt de metalen mand in de buurt van de mannen op de richel te krijgen. Ze hadden dat slingerende ding te pakken kunnen krijgen en begonnen het door de schoorsteen naar beneden te laten zakken. We hoorden de mand aankomen omdat die voortdurend tegen de pijp aanslingerde en opeens konden wij de mand als een klein puntje zien aankomen. De mand zwaaide in grote cirkels heen en weer maar het lukte me om er greep op te krijgen. De metalen mand was echter te klein voor ons beiden.
“Vooruit”, beval Silvers. “Ik ben al 18 jaar bij het bedrijf en heb heel wat meer meegemaakt dan jij. Mij komen ze later halen. Vooruit, instappen.” Op de een of andere manier lukte het me om het deurtje van de mand te openen en klom ik er in. Rillend en uitgeput sloot ik het deurtje weer en schreeuwde hees: “Klaar!” Meteen werd de mand wild omhoog getrokken.
“Lieve, lieve God. Dank U!” huilde ik zachtjes. “Ik ga er uit. Ik ga er uit!” Ik kon horen hoe de helikopter moest opboksen tegen de zwiepende wind. Opeens schokte de mand… Er was een hapering en toen gleed ik weer naar beneden, met mand en al. Ik zag de steiger weer aankomen en ik sloot mijn ogen. Dit was het einde…Maar nee, de mand kwam met een schok weer tot stilstand en ging weer omhoog. Heel snel nu. We leken wel te vliegen…15 meter…20 meter…30 meter…Maar weer stopte de mand en weer schoot ik naar beneden.
“O God,” bad ik. “Helpt U Silvers alstublieft.” Daar ging ik weer. Omhoog in de wild slingerende mand terwijl ik nu voortdurend tegen de binnenkant aanbotste en opeens was ik buiten in de open lucht. De grote, prachtige, wijde hemel.
Tranen stroomden over mijn wangen. Daar ging ik met mand en al hangend aan de helikopter naar de begane grond. De mand werd door de wind in grote cirkels rondgeslingerd en toen kwam ik met een grote klap op de grond terecht. Overal spatte modder en gras om me heen. Modder en gras…was er iets fijners? Iemand legde me direct op een brancard en laadde me in een ambulance. Terwijl ik naar het ziekenhuis werd vervoerd bad ik voor Silvers die nog steeds in de schoorsteen hing. Wij hadden daar negentien uur gehangen, zonder eten of drinken. Toen ik de volgende morgen wakker werd was het al tegen de middag, maar het weer was verslechterd en er kon niets gedaan worden voor Silvers. Hij hing er nog steeds. Wat wilde ik hem graag helpen.
Als ik me wat voorover boog in mijn bed kon ik de schoorsteen net vanuit het ziekenhuis zien. Een donkere, zwarte pijp die dreigend afstak tegen de grauwe wolkenmassa. Een paar helikopters cirkelden er als libellen omheen. Ik bleef bidden dat God mijn vriend de kracht zou geven om vol te houden. Op de een of andere manier wist ik diep van binnen dat God hem zou helpen, net zoals Hij mij zo’n rust had gegeven terwijl ik de dood in de ogen had gekeken.
Bob Silvers werd uiteindelijk tegen het middaguur gered. Luitenant Rick Hauschildt en zijn co-piloot Jeff Kaylor zouden later zeggen dat deze twee reddingsoperaties de moeilijkste uit hun hele carrière waren geweest.
Het belangrijkste wat ik meegekregen heb uit die verschrikkelijke uren is dat ik nu weet waar ik mijn geloof behoor te plaatsen. In God en in Zijn Zoon Jezus Christus. Alles waar ik eerst op vertrouwde ging kapot of kon niet helpen. Zelfs mijn eigen geest werd verscheurd door angst totdat ik uitriep naar Hem die sterker en machtiger is dan de diepste angst en de donkerste duisternis. Hij liet me niet vallen. Hoe zou ik mij kunnen verbergen voor Uw Geest; waar zou ik naar toe moeten om U te ontvluchten? Als ik naar de hemel ging, zag ik U daar. Als ik neerdaalde in het dodenrijk, zou ik U ook daar ontmoeten. Zelfs als ik vleugels had en ging wonen aan de andere kant van de zee, zou ik U daar ontmoeten. U zou mij vasthouden en Uw rechterhand zou mij stevig leiden. Stel dat ik zei dat de duisternis op mij kon vallen, dan zou het nog licht om mij heen zijn. (Psalm 139:7-10)