Ik zag God aan het werk

Door Joe Stevenson

Ik heb altijd in God geloofd. Maar door de jaren heen is dat beeld wel wat veranderd. Pas toen mijn zoon vreselijk ziek werd ben ik gaan inzien dat er mensen zijn die in God geloven zonder Hem te kennen. Kennen? Kennis? Logisch denken? Toen ik jonger was waren dat de woorden die bij mij hoog in het vaandel stonden. Als kind kreeg ik roodvonk en tengevolge daarvan was het onmogelijk voor me om te sporten. Stoeipartijen waar een normaal kindmee bezig is waren mij vreemd.

De enige echte avonturen die ik dus kon beleven waren de avonturen in mijn gedachten. Daarom begon ik te lezen. Ik verslond honderden boeken en mijn overtuiging werd gevormd door wat ik las. Alles moest te beredeneren zijn. Alles rondom mij, de schepping en alle vraagstukken van het leven moesten logisch te verklaren zijn en konden netjes in hokjes worden onderverdeeld. Ik geloofde wel in God, want ik was opgegroeid in een gelovig gezin. Maar ik had besloten dat zelfs God aan logische regels gebonden was en dat alles, inclusief God zelf, bestuurd werd door natuurwetten. God was eigenlijk een grote wetenschapper, maar wonderen bestonden niet. Dat kon niet.God kon Zijn eigen wetten tenslotte niet breken. Mijn eigen familie probeerde me wel te overtuigen dat God een liefhebbende God was en wel degelijk in staat was om wonderen te verrichten, maar ik verzette mij daar tegen en begon mijn heil in andere religies te zoeken. Religies waar het verstandelijk denken en de natuurwetten hoog in het vaandel stonden.

Deze levensopvatting hielp mij later in mijn beroep. Ik werd verkoper bij het bedrijf Bell System en mijn logische manier van denken hielp mij wonderwel bij het opzetten van verkoopstrategieën en het bereiken van doelstellingen. De deur naar het grote succes stond wagenwijd open. Andere deuren bleven echter potdicht. Van binnen voelde ik me droog en leeg. Ik was geestelijk op en had gevoelens van onrust en depressie. Ik probeerde dat te verhelpen door meditatie en verdiepte mij in geestelijke dingen zoals ESP, maar het mocht niet baten. Dat lege gevoel nam alleen maar toe. Tenslotte probeerde ik in wanhoop dan toch maar te bidden. Het was alsof God tegen me sprak en zei:”Ik wil niet alleen maar dat je gelooft dat Ik er ben. Ik wil alles van je. Ik wil je wil en je leven. Je dromen en je hoop. Ik wil je helemaal bezitten. En,Ik wil geloof in je hart. Het geloof dat weet dat Ik voldoende ben.” Mijn verlangen om God werkelijk te kennen hielp mij om mij aan God over te geven,maar toch zat God in mijn gedachten nog steeds in een van die kleine hokjes.Als iemand zegt dat hij gelooft dan wil dat niet automatisch zeggen dat Hij God ook werkelijk kent.

Toen mijn oudste zoon Frank op een dag ziek thuiskwam vond ik het dan ook niet nodig om voor hem te bidden. Wat heeft God tenslotte te maken met een buikgriepje? De dokter die we hadden ingeschakeld was eerst ook niet erg gealarmeerd.

“Niets bijzonders,” stelde hij ons gerust. “Een behoorlijke griep, dat wel, maar het gaat wel over. Het is allemaal erger omdat hij wat problemen heeft met maagzuur. Geef hem deze pilletjes maar en over een dag of twee is hij weer helemaal de oude.”

Maar Frank was twee dagen later helemaal niet beter. Hij was er zelfs slechter aan toe. De pilletjes hadden eerst nog wel gewerkt, maar toen waren de symptomen alleen maar erger geworden. Hij moest voortdurend kokhalzen, snakte naar adem en gaf over. Zijn kleine zesjarige lichaampje was nat van het zweet en werd geteisterd door stuiptrekkingen. Wij namen hem mee naar het ziekenhuis, waar hij uitvoerig onderzocht werd. Maar onze dokter kwam tegen de avond met de mededeling dat zijn oorspronkelijke diagnose toch juist was geweest. Gewoon griep, maar wel een hele zware. De volgende morgen ging ik rustig naar mijn werk en verwachtte niet anders dan dat ik die avond weer met Frank en mijn vrouw thuis op de bank zou zitten, maar toen ik aan het eind van de dag het ziekenhuis binnenstapte om hen af te halen stond de dokter me al op te wachten. Slecht nieuws.

“Ik zou U graag even persoonlijk willen spreken,” sprak hij ernstig terwijl hij Janice en mij een kantoortje binnenleidde.

“Is er iets mis, dokter?” vroeg ik hem.

“Wij hebben wat meer onderzoek gedaan en het blijkt dat onze eerste diagnose niet helemaal correct was. Het lijkt er op dat Uw zoon een acute nierontsteking heeft. Het is een ongeneeslijke nierziekte.”

Hij stopte even…Het begon me allemaal te duizelen.

“Wij hebben echter wel de ervaring dat kinderen zich er vaak doorheen kunnen vechten. Uw zoon heeft misschien een kans van 90% dat hij wee rzo goed als de oude zal worden.

Maar de volgende morgen zag het er allemaal heel wat somberder uit. Tijdens de nacht waren zijn nieren opgehouden te functioneren en stormden Janice en ik gealarmeerd het ziekenhuis weer binnen. De arts bracht ons het slechte nieuws:

“Wij hebben röntgenfoto’s gemaakt. Zijn nieren zijn er zo slecht aan toe dat er absoluut geen vocht meer doorkomt. Zijn levenskansen zijn aanzienlijk gedaald. Als zijn nieren binnen 48 uur niet enorm verbeteren vreesik dat Uw zoon het niet zal overleven.”

Ik keek naar Janice en zag dat er grote tranen in haar ogenstonden. Zelf voelde ik een brok in mijn keel. Ik pakte zachtjes haar hand en wij liepen naar de kamer waar Frank in bed lag. Wij konden geen woord meer uitbrengen. De hele middag zaten wij verslagen aan zijn bed en streelden wijzijn ongekamde, blonde haar. De stilte werd alleen verbroken door het gebliep van de verschillende machines die Franks toestand in de gaten hielden. Soms kwam er even iemand binnen om een aantekening te maken of een monitor bij te stellen. Er werd geen woord gesproken. Ik keek hen wanhopig aan om te zien of er misschien wat hoop in hun ogen af te lezen was, maar er was niets. Helemaal niets. Toen de dominee langskwam om voor onze zoon te bidden, konden wij slechts wenen.

s Avonds gingen we naar huis. Frank was in slaap gevallen.Thuisgekomen stond er een warme maaltijd voor ons klaar, gemaakt door vrienden en er kwamen voortdurend kennissen langs met een woord van troost. Men had een gebedstonde voor ons georganiseerd en het was net alsof ik Janice’s ogen even zag oplichten met een sprankje hoop. De hoop die ik in de ogen van de doktoren had gezocht, maar niet had gevonden. Dat kleine sprankje hoop was de volgende morgen aangewakkerd tot een warme vlam van vertrouwen in het hart van Janice. “Ik heb Frank in Gods handen gelegd,” sprak ze vol overtuiging. “Ik vertrouw op God en ik voel een diepe rust. Wat er ook mag gebeuren, ik weet dat Gods wil zal geschieden.” Dat was me teveel.

“Gods wil?”, schamperde ik. “Wat een onzin. Wat is dat voor een God die een onschuldig kind zo laat lijden. God geeft niet om ons.” Vrede?Rust? Makkelijk gezegd, maar Frank had heel wat meer nodig om beter te worden.Maar ofschoon ik vertoornd was bleef ik toch met de vraag worstelen. Terwijl Janice bij Frank aan het bed zat en in gebed verzonken was vocht ik mijn eigen strijd. Ik schreeuwde tegen God. Ik daagde Hem uit. Ik probeerde Hem ervan te overtuigen dat het nu tijd was om Zijn macht te bewijzen.

“Wie denkt U eigenlijk wel dat U bent,” schreeuwde ik het op een zeker moment uit. “Waarom doet U dat mijn zoon aan. Hij is pas zes. Iedereen zegt dat U een liefhebbende Vader bent. Ik wil het zien, hoort U…” Ik was uitgeput na mijn tirade. Het had niet geholpen. Ik had niets gehoord of gevoeld. Mijn gebed was op dovemansoren gevallen.

Het was tijd om weer naar het ziekenhuis te gaan. Ik bracht de andere kinderen naar de buren en vertrok, diep ongelukkig. Dit was de laatste keer dat ik mijn zoon nog zou zien. Maar terwijl ik met de auto naar het ziekenhuis reed, gebeurde er iets. Onverklaarbaar eigenlijk. Terwijl ik inde auto zat voelde ik dat God, die onrechtvaardige God, die afstandelijke macht, tot mij sprak door Zijn Geest. Ik voelde Zijn aanwezigheid en mijn boosheid en woede smolten als sneeuw voor de zon.

Zijn stem was rustgevend en gaf mij vertrouwen. De stem herinnerde mij eraan dat ik mij aan Hem had overgegeven en dat ik Hem beloofd had om Hem te vertrouwen. En dat Hij mij op Zijn beurt had beloofd voor me te zorgen wat er ook zou gebeuren.

“Je hebt Mij opgesloten in een doosje. Zo kan ik niets voor je doen. Laat Mij het wonder toch doen.” Toen ik bij het parkeerterrein was aangekomen was ik er ondersteboven van. Ik stopte de auto en staarde in het niets terwijl ik slechts drie woorden prevelde: “Vader, vergeef mij…”

Toen ik bij Frank kwam wist ik precies wat ik moest doen. Als iemand het voor mij op een papiertje zou hebben geschreven zou het niet duidelijker zijn geweest. Frank was nog steeds net zo ziek. Ik liet Janice naar huis gaan, want ze was uitgeput. Toen plaatste ik mijn handen op de plaats waar ik dacht dat zijn nieren zaten en ik bad. Ik bad zoals ik nog nooit eerder gebeden had.

“Jezus, vergeef het mij. Ik ben zo’n zelfzuchtig mens.Vergeef mij dat Ik U heb proberen te dwingen om te zijn zoals ik het wil. Als U het wilt, geneest U mijn zoon dan. Maar als het niet gebeurt dan heb ik er vrede mee. Ik vertrouw niet langer op mijzelf, maar op U. Maar doet U alstublieft nu iets. Ik vraag het U in de naam van Jezus. Dat was dat.

Er kwam geen bliksemschicht uit de hemel en er daalde geen hemelse gloed over ons neer. Er was geen golf van emotie en vreugde en ook geen machtige, suizende wind. Het enige wat ik weer hoorde was het eentonige gebliep van de monitor. Ik ging zitten en wachtte af. Alles was nog net als eerst en toch was er iets veranderd. God zou gaan antwoorden. Voor het eerst in mijn leven was ik daarvan overtuigd.

Ik bladerde door een tijdschrift maar al snel richtten mijn ogen zich op het buisje van de sonde dat naar Franks tengere lichaampje werd geleid. Uit dat buisje moest vocht komen, het vocht dat uit zijn nieren moestkomen, maar dat buisje was al twee dagen kurkdroog. Er kwam geen vocht vrij endat betekende dat zijn nieren helemaal niet meer functioneerden. Maar toen ik goed naar de bovenkant van het buisje keek leek het warempel wel of er iets uitkwam.

Heel voorzichtig vormde er zich een klein druppeltje. Heel langzaam werd het druppeltje groter. Net zoals je dat bij een lekkende kraan wel eens ziet. Steeds groter en groter en dan opeens werd het druppeltje te zwaar en viel het in het potje dat er onder hing. Nooit eerder zag ik zoiets moois. God was aan het werk.

Ik bleef kijken naar dat buisje. Ik wist zeker dat er weer een druppeltje zou komen. Twee minuten later hing er weer een druppeltje. En het ging nu ook wat sneller. Spoedig kwamen de druppeltjes elke minuut. Het was net alsof ik God bij elk druppeltje hoorde zeggen: “Ik ben er en Ik zorg voor alles.”

Toen de verpleegster een half uurtje later binnenkwam op haar ronde kon zij het haast niet geloven.

“Moet je kijken…Moet je kijken…” schreeuwde ze het bijna uit, terwijl ze opgewonden naar de sonde wees. “Dat is meer vloeistof dan je zoon in de afgelopen 48 uur bij elkaar heeft afgegeven.” Ze greep de sonde vasten schroefde hem nog wat hoger. “Wij moeten elk druppeltje opvangen”. Toen rende ze opgewonden weg en kwam weer terug met een stoel. Opgewonden, als kleine kinderen zaten wij daar samen naar elk druppeltje te kijken dat gevormd werd. Wij waren diep onder de indruk van wat er gebeurde. Wij zeiden niet veel, maar na een half uur zei ze opeens: “Wat is God toch groot.” Ik knikte vol overtuiging.

Tenslotte stond ze op om de dokter te roepen en ik telefoneerde Janice.

Anderhalf uur later kwam de specialist. Hij keek een halve seconde naar de sonde en zei zakelijk: “Vals alarm. Die vloeistof is veel te zuiver. Alles wat door die nieren van Frank komt moet een roestkleurtje hebben en zou vol met pus zitten. Nee, dit is niks. Wat het wel is weet ik ook niet,maar het is gewoon vals alarm.” Maar ik wist wel beter. Frank was gezond.

De volgende morgen moest de container verwisseld worden en het hield niet meer op. De doktoren onderzochten Frank en maakten een nieuwe röntgenfoto om uit te zoeken waar die vloeistof vandaan kwam. Twee dagen later wilde de arts ons spreken.

“Joe, Janice,” zei hij…”Ik begrijp het ook niet, maar ik moet wel toegeven dat wij het voorrecht hebben gehad om een waar wonder van God te zien. Op de röntgenfoto’s die wij hebben gemaakt is geen spoor te zien van de nierontsteking, wij kunnen niet eens aantonen dat er zelfs een ontsteking geweest is. Zijn bloeddruk is opeens helemaal normaal en er is niets van de ontsteking in zijn bloed te vinden. Een waar wonder.” Ik was het helemaal met hem eens.

Ik was gaan geloven in een God wiens liefde geen grenzen kent. God, die niet is gebonden aan logica of aardse wetten. Ik ben gaan geloven en ik weet nu dat een besef van Gods aanwezigheid niets maar dan ook helemaal niets voor een mens doet als dat besef niet is gebouwd op een waarachtig en persoonlijk geloof.

Laat een bericht achter:

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees de nieuwe Oppepper

Thuis of op je werk, een Oppepper maakt je sterk

Klik hier