De gouden pantoffels

 Nog maar vier dagen en dan was het kerstmis. Ik was nog niet in de kerststemming, ondanks alle kerstdrukte. Binnen in de winkel was het verschrikkelijk. Alle gangen werden versperd door winkelwagentjes en door zenuwachtige mensen die op het laatste moment nog iets moesten kopen. “Waarom moest ik nou juist vandaag hier zijn,” vroeg ik me af. Mijn voeten deden al net zoveel pijn als mijn hoofd. Er stonden namen op mijn lijst van mensen die beweerden dat ze echt geen cadeautje nodig hadden, maar ik wist zeker dat ze gepikeerd zouden zijn als ik inderdaad niets voor hen zou kopen. Ik vond het helemaal niet leuk om cadeautjes te kopen voor mensen die alles al hadden en het kostte nog een hoop geld ook. Haastig vulde ik mijn winkelwagentje en liep ik in de richting van de lange rijen bij de kassa’s. Ik ging achter de kortste rij staan, maar het zag er naar uit dat zelfs die rij nog wel 20 minuten zou duren. Er stonden twee kleine kinderen voor me in de rij; een jongen van een jaar of vijf en een meisje nog iets jonger. De jongen had een rafelige jas aan. Zijn enorme versleten tennisschoenen, minstens twee maten te groot, staken vooruit onder zijn veel te korte spijkerbroek. Hij hield een paar verkreukte bankbiljetten in zijn groezelige handjes geklemd. De kleren van het meisje leken precies op die van haar broertje. Haar haar was een verwarde massa krullen en er zaten nog wat restjes van het avondeten op haar gezichtje. Ze had een paar glanzende, goudkleurige pantoffels in haar hand. Met haar kleine stemmetje zong ze met de kerstliedjes mee die uit de luidsprekers van het warenhuis schalden. Ze zong een beetje vals, maar het klonk wel blij. Toen we eindelijk bij de kassa aangekomen waren zette het meisje de pantoffels voorzichtig op de band. Ze behandelde ze alsof ze een schat waren. De kassière drukte op de knop voor de bon. “Dat is dan 6,09 Euro.”

Het jongetje legde zijn groezelige muntjes op de toonbank terwijl hij verder in zijn zakken zocht. In totaal kwam er 3,12 tevoorschijn.

“We moeten ze maar weer terugzetten,” kondigde hij dapper aan. “We komen wel weer terug. Morgen misschien. We moeten nog wat zien te verdienen.” Toen hij dat zei begon het meisje zachtjes te huilen. “Maar Jezus zou deze schoenen zo mooi gevonden hebben,” snikte ze.

“We gaan wel naar huis, dan doen we nog een paar karweitjes. Je moet niet huilen. We komen wel weer terug,” stelde de jongen haar gerust. “Het lukt heus wel!” Snel overhandigde ik de kassière 3,00 Euro. Die kinderen hadden zo lang in de rij gestaan. En het was tenslotte kerstmis.

Opeens voelde ik een paar armen om me heen en hoorde ik een zacht stemmetje zeggen: ”Dank u wel, mevrouw.”

“Wat bedoelde je precies toen je zei: “Jezus zou deze schoenen zo mooi gevonden hebben?” vroeg ik.

Het jongetje antwoordde: “Onze mammie is heel erg ziek. Ze gaat naar de hemel. Pappa zei dat ze misschien nog wel voor kerstmis naar Jezus toe gaat.”

“Ja,” vulde het meisje gretig aan. “De juffrouw van de zondagsschool zei dat de straten in de hemel van blinkend goud zijn, net als deze schoenen. Als mammie deze schoenen draagt zal ze er prachtig uitzien. Ze passen er precies bij.”

Mijn ogen vulden zich met tranen terwijl ik naar haar betraande gezichtje keek. “Ja,” antwoordde ik, “Dat zal ze zeker.”

In stilte bedankte ik God dat Hij deze kinderen gebruikte om mij te herinneren aan de ware geest van het geven.

–Helga Schmidt

Laat een bericht achter:

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees de nieuwe Oppepper

Thuis of op je werk, een Oppepper maakt je sterk

Klik hier