Brand
Door Bruce Thomas
In de krant werd ik beschreven als een held en de brandweer zei dat er dankzij mijn heldhaftige optreden niemand was omgekomen in die verschrikkelijke brand. Ze vergisten zich. Ik ben geen held; als het aan mij had gelegen was er niemand gered. Maar laat mij je eerst iets over mijn leven vertellen.
Toen ik op de middelbare school zat had ik een zwaar minderwaardigheidscomplex. Ik voelde me alleen en onbegrepen. Ik wilde er graag bij horen en ook iets te zeggen hebben, maar ik durfde nauwelijks mijn mond open te doen en werd dus gezien als een vreemde eend in de bijt.
Zoals die keer dat ik graag met mijn klasgenoten op stap wilde gaan en iemand opbelde om iets af te spreken. Toen hij hoorde wie ik was, zei hij koel:
“Bruce? Wat moet je joh?”
Ik was meteen verloren en stamelde verslagen: “Niets.” En toen hing ik op.
Of zoals die keer op school toen ik een vraag stelde. Ik zweer het je, iedereen zat te gniffelen. Zelfs de leraar keek geamuseerd toe en zei tenslotte: “Bruce… wil je dat misschien eens langzaam herhalen… ” Toen schaterde iedereen het uit en besloot ik om nooit meer iets te vragen.
Ik probeerde zelfs drugs om aan mezelf te ontsnappen, maar je kunt wel nagaan dat dat helemaal geen oplossing was.
Op zekere avond had ik er schoon genoeg van en toen kwam tot overmaat van ramp mijn jongere zus Jama opeens mijn kamer binnen gestormd.
Ze had de een of andere religieuze ervaring gehad en daar kon ze gewoon haar mond niet over houden. Nu kwam ze er natuurlijk weer over aan mijn hoofd zaniken.
Ja hoor, daar had je het alweer:
“Bruce, je raadt het nooit…”
“Jama, ik heb er geen zin in!”
“Maar Jezus is echt het antwoord!”
“Hou nou eens op met dat gedoe over religie!”
“Maar Bruce, het is echt. Als je Jezus zelf ook aanneemt kan Hij het je laten zien!”
“Hou op. Verdraaid nog aan toe, ik heb er geen zin in!”
“Maar Bruce… luister nou. Hij kan je echt helpen!”
Ik weet niet hoe het kwam, maar opeens dacht ik dat ik het eigenlijk best kon proberen. Waarom ook niet.
“Goed,” zei ik, “ik vraag het Hem!”
Ik knielde en vouwde mijn handen.
“Jezus… bestaat U echt? Ik weet er niets van, maar als het waar is wat Jama zegt, dan wil ik het ook!”
Misschien was het niet het mooiste gebed wat er ooit is gebeden, maar ik was wel oprecht en daar gaat het toch om. En toen gebeurde er iets. Ik kan het niet verklaren, maar ik voelde me anders. Ik wist gewoon dat Jezus bij me was. Jama zat naast me op de vloer en toen ik weer opkeek zag ik dat er tranen in haar ogen stonden. Zij wist ook dat er iets gebeurd was. Stel je voor, een meisje van vijftien dat het allemaal zo goed in de gaten had.
Vanaf dat moment begon mijn leven te veranderen. Het was echt een ervaring want ik voelde de aanwezigheid van Jezus voortdurend. Ik stelde Hem een vraag en ik kreeg antwoord. Niet met een luide stem of zo, maar ik voelde het in mijn hart. Heel kalm, maar ik was er van overtuigd dat het de stem van Jezus was.
Zo stond ik bijvoorbeeld eens in de keuken van het restaurant waar ik werkte en het was verschrikkelijk druk. Iedereen rende door elkaar heen; het was een chaos. Ik dacht bij mezelf: ‘Ik wil weg. Ik moet er echt even tussenuit om een cola te drinken.’ Maar eerst vroeg ik Jezus wat ik moest doen.
“Jezus, ik ben kapot. Ik moet er tussenuit!”
Ik hoorde Zijn stem, heel rustig en overtuigend in mijn hart: “Bruce, Ik ben je kracht. Die krijg je echt niet van een blikje cola!” En opeens voelde ik letterlijk nieuwe energie in mijn lichaam komen. Het was eigenlijk heel bizar, maar ik kon alles weer aan en had nergens last van.
En nu naar de avond van de brand. Ik had net een geweldig lief meisje leren kennen, Judy genaamd. Wij waren samen uit geweest en ik had haar thuis gebracht met de auto.
Toen ik uit de auto stapte hoorde ik het geknetter van brandend hout. Wat was dat nou?
Ik rende Judy’s tuin in en zag dat het huis achter dat van Judy in brand stond.
Mijn hemel, wat moest ik doen! Ik rende er naar toe en sprong over de heg. Ik belandde in de tuin van het brandende huis. Judy rende achter me aan, maar ik schreeuwde naar haar: “Bel de brandweer!”
Voor me bevond zich een garage die verbonden was met het huis en overal sloegen de vlammen uit; het vuur verspreidde zich razendsnel. Al spoedig was de garage niet meer zichtbaar in de vuurzee. Overal was rook en vuur en het knetterende geluid van brandende stukken hout en smeltende verf was haast oorverdovend. Ik stond er naar te kijken als in een droom en kon geen stap verzetten. Ik stond als versteend.
Zouden er nog mensen in het huis zijn? Dat kon toch niet… Maar je weet nooit. Wat kon ik doen? Ik kon me niet eens bewegen. Ik kon zelfs niet om hulp schreeuwen.
“Jezus… wat moet ik doen?” vroeg ik in gedachten.
Opeens begon ik te rennen. Ik had er geen idee van wat ik aan het doen was, maar iets in mijn binnenste scheen dat wel te weten en stuwde me voort. Ik rende om het huis heen, naar de achterkant. Daar was een trap die ik op stormde. Een deur… daar was een deur.
Ik begon op de deur te slaan en schreeuwde het uit. “Brand! Brand!”
De deur ging open. Een man stak slaperig zijn hoofd naar buiten: “Wat is er aan de hand? Ik lig te slapen!” “Uw huis staat in brand!”
Hij begon heen en weer te rennen, maar hij scheen nog half in slaap, want hij kwam aanzetten met een tuinslang en begon in de richting van het vuur te lopen.
Ik hoorde mezelf schreeuwen: “Nee man, dat helpt niets. Haal je vrouw uit het huis!”
Hij liet de tuinslang vallen en rende het huis weer in. En ik er achteraan. Daar stond zijn vrouw. Ze had een verwilderde blik in haar ogen en hield een klein meisje in haar armen. Het leek er niet op dat ze in de gaten had wat er gebeurde. Maar ik wist precies wat ik moest doen. Ik rende een eindje de gang in en stormde een kamer binnen. Daar stonden twee kleine jochies in pyjama, ze stonden tegen elkaar aan gedrukt. Door de rook heen kon ik zien dat de muur al zwart verkoold was en het binnenkort zou begeven.
Maar de jongens waren in shock en stonden als aan de grond genageld.
Ik greep hun handen vast en begon hen de kamer uit te sleuren. “Vooruit, jongens… snel! Opschieten!”
Maar de jochies waren zo bang dat ze niet meewerkten. Toen ik de gang weer op kwam worstelde de oudste zich los en rende hij de kamer weer in om zijn schoenen te halen.
Dan maar eerst de kleine redden. Ik rende snel naar buiten en gaf de jongere broer aan zijn moeder die al buiten stond en scheurde toen weer naar binnen op zoek naar de oudste broer. Daar zag ik hem. Ik pakte hem weer vast en rende met hem de gang door. Daar was de vader ook weer. Hij had nog een kind in zijn armen en schreeuwde hees: “We zijn er allemaal… we gaan het halen!” Even later stonden we allemaal hijgend buiten.
Op hetzelfde moment klonk er een verschrikkelijke explosie. Een grote steekvlam lichtte op in de nacht en het hele huis schudde op zijn grondvesten. De kamer waar de twee kereltjes hadden gestaan was nu ingestort. Ik rilde en wist niet wat me was overkomen.
De vrouw huilde en ik hoorde haar tegen me zeggen: “Als JIJ er toch niet geweest was, jongeman.”
Ik herinnerde me dat ik niet had geweten wat ik moest doen. Ik had me niet eens kunnen bewegen, maar had als in een droom naar het hele schouwspel staan kijken. Ik antwoordde haar dan ook met de woorden: “Mevrouw, dat was Jezus. U moet Hem bedanken, want Hij heeft u en uw gezin gered!”
Dat bedoel ik dus als ik zeg dat ik helemaal geen held ben. Nu je weet hoe het precies gegaan is, zul je moeten toegeven dat het misplaatst is om mij alle eer te geven. Ik heb geleerd om Jezus om hulp te vragen en dan te verwachten dat Hij antwoordt. Dat deed ik die avond ook en verder heeft Hij het allemaal opgeknapt.