Het verhaal van de kale koster

Uit: ‘Thoughts for the thoughtful’
        by Old Humphrey 

Luister, onbezonnen jongelui en luister naar mijn verhaal over de kale koster.

Abel Austin was ongeveer twaalf jaar oud toen hij in de zomer het platteland bezocht. Hij, een jongen uit de stad, raakte erg onder de indruk. Hij zwierf door de groene velden, rustte uit onder de bomen en sprak met de mensen op het marktplein van het dorp. Gefascineerd nam hij een kijkje bij de smidse, waar de smid met de blaasbalgen het vuur liet oplaaien en er honderden vonken alle kanten op vlogen terwijl het gloeiend hete ijzer op het aambeeld werd aangepakt. Maar de middag waarop hij op de begraafplaats kwam maakte nog de meeste indruk op hem. Hij kwam daar bij een grafsteen die bijna helemaal met mos bedekt was. Het was haast onmogelijk om te lezen wat er op de steen stond. Hij begon het mos te verwijderen en net toen hij in zijn taak geslaagd was en hij de woorden goed kon lezen, klonk het luide en treurige galmen van de klok uit de nabijgelegen klokkentoren. Dat vond Abel maar bizar want de woorden op de grafsteen waren als volgt:

Hoorde je het galmen,
dat droevige, doch zo plechtige geluid
van de kerkklok die weer slaat?
De boodschap is ontnuchterend en klaar,
weer een ziel van deze aard vertrokken
naar de hemel of de hel.

De woorden zouden normaal wellicht geen indruk op Abel gemaakt hebben, maar nu, terwijl het indringende galmen van de klok zo onheilspellend over de begraafplaats dreunde, moest Abel Austin onwillekeurig rillen en dacht hij voor een kortstondig moment aan de snijdende waarheid op de grafsteen en de kortstondigheid van het leven op aarde. Niet ver bij hem vandaan was iemand een graf aan het graven. De man zat al diep in het gat en een tijdlang zag Abel alleen de handen met de schop uit de grond steken, als de man zijn handen boven zijn hoofd ophief om de aarde uit het gat te gooien. Al snel zat de man zo diep dat alleen de spade nog te zien was, en tenslotte werd de aarde eruit gegooid zonder dat zelfs die nog zichtbaar was.  

Toen de man klaar was en uit het graf was geklommen, ging Abel naar hem toe. Het was de koster van de kerk, een kale man met een ongeïnteresseerde uitdrukking op zijn gelaat. Abel vroeg hem:  “Wie gaat hier begraven worden?”

“Een man die oud genoeg was om mijn vader te zijn,’ antwoordde de koster, terwijl hij nog een schepje aarde over een oud bot wierp dat uit de aarde stak. Terwijl hij dat deed sloeg hij met zijn schop tegen nog iets hards aan en hij gromde gefrustreerd toen hij zag dat het een oude schedel was die tijdens het graven naar boven was gekomen. Aan zijn gevoelloze houding en de manier waarop hij met zijn schop in de grond hakte, was te zien dat zijn werk als doodgraver zijn hart enigszins had verhard.

“Ik weet wiens schedel dat is,” bromde hij terwijl de schedel weer onder de aarde verdween. “Dat was Joe Lankin. Wij hebben samen heel wat potjes bier gedronken, maar hij moet al meer dan vijfentwintig jaar dood zijn. Zoals gewoonlijk had hij weer een biertje teveel op toen hij stierf. In een dronken bui wankelde hij naar de molendam en daar is hij verdronken.”

Juist op dat moment klonk de kerkklok weer. Het hele verhaal schokte Abel Austin, maar de kaalhoofdige doodgraver scheen het niet te merken.

 

“Toen Joe nog leefde,” ging de koster verder, “hadden we een leuke tijd in het Bierhuis. Hij, ik en de smid waren de beste maatjes. We hadden samen gedronken de nacht dat Joe stierf. Toen hij nog nauwelijks kon lopen daagde ik hem uit om nog een laatste biertje te nemen.” De kale koster grinnikte terwijl hij aan het voorval dacht. “Wij hebben Joe nooit meer gezien. Hij verdween in de nacht en zoals ik al zei, toen is hij verdronken.”

De woorden op de grafsteen, het luiden van de klok en het geopende graf hadden Abel aan het denken gezet, en het godslasterlijke, gevoelloze gesprek met de koster deed hem huiveren. De achteloze manier waarop hij de schedel van zijn oude metgezel had weggestopt leek haast op wreedheid, vooral omdat hij eigenlijk best verantwoordelijk was voor de dood van zijn maatje.

Abel kon er niet meer tegen. Hij was van plan nog iets te zeggen en de inscriptie op de oude grafsteen lag op het puntje van zijn tong, maar de oude koster met zijn glimmende kale hoofd had zijn hoed al opgezet, zijn blauwe jas over zijn schouder gegooid, en liep nu vrolijk fluitend weg naar de deur van de kerk, met de schop in de hand.

Toen Abel later weer thuis kwam, had hij zijn ouders veel te vertellen. Ook het verhaal over de kale koster en de inscriptie op de grafsteen werden besproken.

Maar het is wel verwonderlijk hoe snel indrukken kunnen wegglijden uit de geest van jonge mensen. Ze zijn als woorden geschreven in de sneeuw, of op het zand van de zeekust, die met de hitte van de zon of de opkomende vloed totaal worden weggevaagd. Abel was geen uitzondering en vergat het hele voorval.

Tenminste, tot de volgende lente, want toen ging hij andermaal terug naar het stadje en zwierf hij weer door de velden en kwam hij uiteindelijk weer terecht op het oude kerkhof.

Weer luidde de klok en weer liep hij naar de oude grafsteen. De inscriptie was nog steeds aanwezig,  behalve dan dat het mos geleidelijk de letters weer aan het opvullen was.

Terwijl hij weer over de woorden nadacht, zag hij in de verte een man over de heuvel komen met een schop en een lange ijzeren boor op zijn schouder. Hij kwam tot op een paar meter van de oude grafsteen, en toen, terwijl hij zijn schop neerlegde, begon hij in de grond te boren met de lange ijzeren boor, om uit te zoeken of er ergens een kist was, zodat hij wist waar hij een graf kon graven.

Abel Austin kwam dichterbij en vroeg naar de kaalhoofdige koster. “U bent niet dezelfde grafdelver die ik hier vorig jaar heb ontmoet,” zei hij.

De man keek op en zei: “Nee, dat ben ik niet. U zult hem ook nooit meer zien. Die ouwe kale Nokes heeft eindelijk zijn levenstaak beëindigd en ik graaf nu zijn graf. Hij heeft zaterdagavond teveel gedronken in het Bierhuis en brak zijn nek toen hij van de oever in de vaart gleed. Hij heeft veel mensen begraven, maar nu is aan mij de eer om hem weg te stoppen.”

De klok galmde weer terwijl de grafdelver deze achteloze, ongevoelige opmerking maakte. Abel Austin richtte met een huivering zijn ogen op de oude grafsteen en liep peinzend weg terwijl hij de regels herhaalde.

Hoorde je het galmen,
dat droevige, doch zo plechtige geluid
van de kerkklok die weer slaat?
De boodschap is ontnuchterend en klaar,
weer een ziel van deze aard vertrokken
naar de hemel of de hel.

Laat een bericht achter:

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees de nieuwe Oppepper

Thuis of op je werk, een Oppepper maakt je sterk

Klik hier