Op gebed kun je bouwen
Korte anecdotes over de kracht en de schoonheid van gebed.
‘Nadert tot God, en Hij zal tot u naderen.’ (Jakobus 4:8)
Op een zondagavond in april, 1912 kon een Amerikaanse vrouw de slaap niet vatten. Ze was moe genoeg na een lange dag, maar een knagende angst had haar hart in zijn greep. Ze begreep er niets van want er was geen enkele reden tot angst. Ze voelde de diepe noodzaak om voor haar man, die op dat moment aan boord van de Titanic zat, te bidden. Ze klom uit bed en begon oprecht voor hem te bidden. De uren gingen voorbij en ze kon maar geen zekerheid krijgen dat alles in orde was. Ze bleef maar doorbidden totdat er om vijf uur in de ochtend opeens een grote rust over haar kwam. Eindelijk kon ze gaan slapen. In de uren dat ze gebeden had was haar man een van de ten dode opgeschreven honderden mensen die wanhopig probeerden om de reddingsboten van het reusachtige schip neer te laten nadat het schip in tweeën was gescheurd door een ijsberg. Hijzelf had alle hoop op zijn eigen redding al opgegeven en deed zijn best om de vrouwen en kinderen te helpen. Hij wenste dat hij nog een laatste boodschap door kon geven aan zijn vrouw en riep uit met zijn hele hart: “Vaarwel, mijn liefste.” Toen, terwijl het schip de diepte indook, werd hij omlaag getrokken door de enorme waterkolk. Instinctief begon hij onder water te zwemmen in het ijskoude water.
“Vaarwel mijn liefste, tot weerziens.” Plotseling was hij weer boven water. Voor hem dreef een omgekeerde reddingsboot. Samen met wat anderen klom hij aan boord en werd hij opgevist door een andere reddingsboot. Later werd bevestigd dat dit gebeurde rond vijf uur in de ochtend, op hetzelfde moment dat zijn vrouw vrede vond in haar gebeden.
De oude Simon
Een oude, schamel geklede man kwam elke dag rond het middaguur een poosje de dorpskerk binnen en verdween daarna weer vrijwel meteen. Wat deed die man daar? De oude koster vond het maar niks en sprak hem er op zekere dag op aan: ‘Zeg vriend, wat brengt u ertoe om elke dag in deze kerk te komen?’
‘Ik kom om te bidden,’ zei de oude man kalm.
‘Maar dat kan toch nauwelijks, als u alleen maar even naar het altaar loopt en dan weer weggaat?’
‘Dat is waar,’ antwoordde de bezoeker. ‘Ik kan geen lange gebeden uitspreken; ik weet helemaal niet hoe dat moet. Toch ga ik iedere dag rond de middag even naar binnen. Dan zeg ik: ‘Jezus, hier ben ik weer. U weet wel, Simon uit de Bloemenstraat!’ Het is maar een kort gebed, maar ik voel dat Hij mij hoort.’
Korte tijd later belandde de oude Simon door een ongeval in het ziekenhuis. Simon had een geweldige invloed op de afdeling. Hij was altijd blij en positief en iedereen werd door hem in het zonnetje gezet.
‘U bent altijd zo blij en positief, ondanks uw ongeluk,’ zei een verpleegster op een dag tegen hem.
‘Ja, dat ben ik ook! Dat komt door mijn Bezoeker!’
‘Uw bezoeker?’ vroeg de verpleegster verbaasd. ‘Ik zie nooit iemand. En wanneer komt die dan?’
‘Iedere dag rond twaalf uur staat Hij hier aan de voet van mijn bed. Dan zegt Hij:’Simon, hier is Jezus Je weet wel, Jezus uit de Hemel!’
De teddybeer
Door Becky Hayes
Ik had gebeden dat mijn zoontje Denith al vroeg een hechte, persoonlijke band zou krijgen met Jezus, want het was me opgevallen dat jonge kinderen zo veel geloof hebben en er zo natuurlijk mee omgaan. Ik bad dat hij Jezus niet alleen zou leren kennen als zijn Redder, maar vooral als die goede persoonlijke Vriend die Jezus voor iedereen wil zijn. Wat zou het fijn zijn als Denith nu al Zijn Geest zou ervaren en Zijn Stem zou kunnen horen.
Op een avond gebeurde er iets bijzonders dat me erg aanmoedigde in mijn verlangen om mijn zoon te leren hoe hij zelf van Jezus kon horen. Denith had een teddybeer gekregen toen hij nog een baby was, die hij “Teddy” noemde. Hij was enorm gehecht aan zijn knuffel en waar Denith ook maar heen ging, die knuffel ging mee. Naar de peuterspeelzaal, de lunch, of de supermarkt. Teddy kwam overal.
Maar het onvermijdelijke gebeurde: op zekere dag raakte Teddy zoek. We konden hem maar niet vinden. Drie dagen lang doorzochten we het huis. Ik kroop onder het bed omdat hij misschien achter het bed was gevallen en vast was komen te zitten, maar Teddy lag er niet.
De derde avond nadat Teddy verloren was geraakt bracht ik negen maanden oude Leilani en Denith naar bed. Het licht was al uit en de kinderen waren ingestopt en zouden juist hun avondgebedje gaan doen. Opeens vroeg Denith: “Mama, waar is Teddy toch?”
“Teddy is weg, schat,” zei ik. ” Maar daar kunnen we nu niets aan doen. We moeten overdag naar hem zoeken als het licht is. Nu is het donker. Maar laten we Jezus vragen om Teddy een fijne nacht te geven en hem te helpen om het warm genoeg te hebben, zodat hij goed kan slapen.” “Mama, waar is Jezus?” vroeg Denith. “Jezus is in je hart,” antwoordde ik. “Hij is ook in mijn hart en Hij is overal om ons heen. Als je tegen Hem praat kan Hij je horen en als je luistert kun je Hem tegen jou horen praten.”
Denith hoefde al niets meer te weten. Hij vroeg meteen hardop: “Jezus, waar is Teddy?” Er volgde een korte stilte, en toen riep Denith opgewonden maar heel zeker van zijn zaak, uit: “O mama, Teddy is in het ledikantje!”
Ik kreeg er kippevel van. Op de een of andere manier wist ik gewoon heel zeker dat Jezus tot Denith had gesproken. Ik aarzelde geen moment en haalde alle speeltjes en knuffelbeesten uit het ledikantje van de baby. En ja hoor, daar, helemaal onder alle andere speeltjes, in een donker hoekje, lag Teddy.
Ik was echt ontroerd door de liefde van Jezus voor Denith. Jezus had zijn jonge geloof beloond door hem zo’n duidelijk antwoord te geven. En wat een goede gelegenheid voor mij om Denith te laten zien dat ofschoon mama en alle andere mensen kunnen falen en wij Teddy niet konden vinden, Jezus altijd alles weet en altijd voor ons klaarstaat.