Het gebed dat ons thuisbracht
Door Faye King
(Met toestemming van Guidepost Magazine)
Ik was van plan geweest die avond wat te lezen in de Bijbel, lekker gemakkelijk in mijn leunstoel. Buiten regende het zachtjes en niemand zou onze boerderij die avond nog bezoeken. Maar dat liep heel anders. Nu zat ik, net als mijn man, nog steeds in de leunstoel, maar ik kon geen letter meer lezen. Angst had mijn keel dichtgesnoerd en mijn vredige avond was veranderd in een levende nachtmerrie.
Mijn bejaarde man John keek stilletjes naar onze onverwachte bezoekers.
Het was een paar minuten eerder begonnen, maar het leek nu al een eeuwigheid.
Iemand had op de deur geklopt en mijn man had opengedaan. Er had een man in de deuropening gestaan met nat, kleverig haar en zijn doorweekte T-shirt hing strak om zijn lichaam. Hij had wel een aardige glimlach.
“Onze vrachtauto zit vast in de modder. Mag ik even van jullie telefoon gebruik maken?”
“Natuurlijk,” zei mijn man en hij liet de man binnen.
Terwijl de man in de gang met de gele gids stond te frummelen kwam er een tweede man binnen.
“Het spijt me, maar mag ik misschien even van uw toilet gebruik maken?” sprak hij met een hoog stemmetje.
“Natuurlijk,” zei mijn man opnieuw. De tweede vreemde man kwam binnen.
Nn toen stonden er opeens nog eens drie mannen voor de deur. Maar deze hadden geen innemende glimlach. Ze hadden pistolen en een geweer. Mijn hart stond haast stil toen een van hen het geweer op mijn buik zette en boos schreeuwde dat ik in mijn stoel moest blijven. Hij draaide zich om en zei:
“Nou, Larry. Jij bent de baas. Wat doen we nu?”
Larry was de man die het eerste was binnengekomen. Hij zat nu aan onze tafel.
Waar was mijn man? Ik zag hem nergens. Zouden ze ons doodmaken?
“Jezus, helpt U ons.” Ik begon stil te bidden.
“Breng ze allebei hier,” beval Larry. Ik was opgelucht. Hij had gezegd “allebei”. Mijn man was er dus nog.
De man met het hoge stemmetje schreeuwde een bevel: “Hierheen ouwe. Kom bij je vrouw zitten!”
Larry vertelde wat ze bij ons kwamen doen. “Wij zijn uit de gevangenis ontsnapt. We zullen niet aarzelen om je neer te knallen als je niet meewerkt. Wij hebben al iemand neergeschoten, dus je bent gewaarschuwd!”
Hij aarzelde even en ging toen verder: “Vannacht blijven we hier om wat uit te rusten. Als je meewerkt doen we je niets. Maar als je geintjes uithaalt, dan …” Hij wees naar zijn pistool, maar het was niet nodig, want mijn man en ik begrepen Larry maar al te goed.
“Ik wil dat jullie alle drie op de vloer gaan zitten.” Alle drie? Waar had Larry het over? Maar toen realiseerde ik me opeens dat een van die drie mannen die het laatst binnen waren gekomen niet bij de boeven hoorde. Ik had hem in de opwinding niet goed bekeken. Het was een jonge vent met een lijkbleek gezicht. Een van de boeven had een pistool op hem gericht.
“Vooruit,” piepte de man met de hoge stem. “Doe wat we zeggen!” Hij duwde de jonge man hardhandig met zijn pistool in onze richting en we gingen alle drie zitten.
Daar zaten we dan. We konden geen kant op. Een paar boeven besloten ons huis te doorzoeken. Ze openden laden en kasten en gooiden alles overhoop. Ik werd woedend. Hoe durfden deze onverlaten zo met onze spullen om te springen?
Op een gegeven moment kregen twee kerels ruzie met elkaar en de spanning was om te snijden.
Een van hen zette de televisie aan om te zien of er over hen gesproken zou worden op het nieuws. Ze deden verder alle lichten uit om geen aandacht te trekken. Alleen een klein lampje aan de muur bleef aan en het lichtschijnsel viel net op mijn Bijbel. Maar ik kon niets in mij opnemen. Ik was te bang. Wanhopig probeerde ik mij Psalm 23 te herinneren. “De Heer is mijn herder …”
Ik kon me niets herinneren. Ik was zo bang.
“O Heer,” bad ik, “ik kan Uw woord niet lezen. Ik kan het me niet eens herinneren. U moet ons helpen.”
“Jullie gaan naar bed,” sprak Larry opeens. “Wee je gebeente als je iets uitspookt. We hebben een mannetje bij de open deur staan!” Mijn man en ik werden naar de logeerkamer gestuurd en de jonge man naar een klein kamertje naast de keuken. De man met de hoge stem ging in de deuropening zitten met zijn geweer en keek ons spottend aan.
Daar lagen we dan. Dicht tegen elkaar aan en doodsbang. “Heer, o Heer… helpt U ons!” Opeens kwam er een sterk gevoel over me. Het was alsof God tegen me sprak: “Ik wil dat je hardop begint te bidden!”
Hardop bidden? Wat? In de kerk op zondag is het misschien normaal om hardop te bidden, maar niet als er een stel zwaar gewapende criminelen in je huis rondloopt. Op het nieuws had ik gehoord dat deze mannen erg gevaarlijk waren en gezien de manier waarop ze zich gedroegen had ik niet de geringste reden om daar aan te twijfelen.
Toch had ik het sterke gevoel dat ik hardop moest gaan bidden.
Ik ging rechtop zitten, schraapte mijn keel en vroeg voorzichtig aan de man in de deuropening: “Vind je het erg als ik bid?”
“Wat zegt ze?” hoorde ik Larry roepen.
“Die ouwe oma wil graag bidden!”
Het bleef stil. Toen sprak Larry vanuit de huiskamer: “Als ze zich daar beter door voelt! Mij stoort het niet!”
Ik knielde naast mijn bed en begon hartstochtelijk te bidden. Meteen toen ik naar Jezus keek kwamen de tranen los. Eerst bad ik voor het welzijn van mijn man en mijzelf en voor onze kinderen en kleinkinderen, waarvan ik niet zeker wist of ik ze ooit nog zou zien. Toen luisterde ik naar de stem van Gods Geest.
“Bid voor de overvallers!” Ik hoorde het duidelijk.
“Bidden voor dieven? Voor moordenaars en ontsnapte gevangenen? Heer dat kan toch niet?”
Ik begreep het niet goed. Ik was het niet met God eens.
“Ik ben ook gestorven voor boeven, moordenaars en ontsnapte gevangenen!” Gods stem was liefdevol en rustig.
“O Heer,” begon ik te bidden met mijn gebroken stem, “Weest U met de mannen die ons zoveel angst aanjagen. Helpt U hen om U te leren kennen. Geeft U hen de moed om op de juiste paden te lopen en laat U hen zien dat U van hen houdt en hen wilt vergeven!”
Ik kan me niet precies herinneren wat ik allemaal bad, maar ik voelde warmte en liefde in me opkomen. De liefde van God begon mijn angst uit te drijven en er was geen plaats meer voor haat en opstandigheid.
Na een lang gebed ging ik weer naast mijn man op bed liggen. Ik moest denken aan een bijbelpassage waarin Jezus zegt: “Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld!” (MattheĆ¼s 28:20) Aan die belofte hield ik me vast totdat de eerste zonnestralen de volgende morgen onze kamer in schenen.
“Mevrouw King,” sprak Larry, “we gaan ons opsplitsen. Twee van ons gaan er vandoor met jullie vrachtauto en Larrie en Lyons gaan met jullie kleine autootje.”
Lyons was een kleinere, wat gezette man. Hij had nog niet veel gezegd. “Maar we nemen u en uw man wel mee als gijzelaars.”
Gijzelaars? De nachtmerrie was dus nog niet voorbij. Toch klonk Larry’s stem niet meer zo hard en kil, maar was er een ondertoon van vriendelijkheid in te bespeuren.
De man met de hoge stem kreeg de sleutels van de vrachtauto van mijn man en hij en een andere boef wiens naam we niet kenden, renden via de keuken naar buiten om hem te starten.Ik keek naar Larry. Opeens zag ik geen ontsnapte boef meer die van alles op zijn kerfstok had, maar een angstige jongen. Ik zag de zoon van een moeder die zich waarschijnlijk zorgelijk afvroeg wat er met haar kind aan het gebeuren was.
“Zal ik wat ontbijt voor jullie klaarmaken?” sprak ik kalm.
“Nee, ik heb geen tijd om te eten,” antwoordde Larry. Opeens keek hij me recht in mijn ogen en glimlachte met een grote grijns. “U doet me eigenlijk wel aan mijn grootmoeder denken!” Eventjes had Larry iets van zijn hart laten zien, maar toen kwam de harde uitdrukking terug.
“Vooruit… naar buiten. En denk erom oudjes… we hebben jullie in de smiezen. Bij het minste of geringste krijgen jullie er van langs!”
We kwamen bij de auto. Larry sprak: “Mijnheer King, u rijdt. Ik ga naast u zitten en Lyons en uw vrouw zitten op de achterbank.”
“Ik kan niet achterin zitten,” zei ik opeens. “Ik heb erg veel artritis en als ik achterin zit heb ik daar veel last van!”
Zei ik dat? Het kwam zomaar uit mijn mond.
“Da’s goed,” zei Larry weer. Maar hou je koest, want we hebben onze pistolen klaar!”
“Waar is die jongeman die jullie ook gekidnapt hadden?” vroeg ik Larry.
“Die zit gekneveld in de huiskamer,” zei Larry stuurs. “Vooruit, in de auto.
Larry en Lyons klommen achterin terwijl mijn man en ik voorin zaten.
En zo reden we kilometers lang door het land. We reden over kleine derderangs wegen, stopten alleen voor benzine en luisterden voortdurend naar het nieuws.
Opeens kwam er een nieuw bericht. De jongeman die gekneveld in onze huiskamer was achtergebleven had zich kunnen bevrijden en had de politie gealarmeerd. Nu werd er omgeroepen dat een bejaard echtpaar door de boeven gegijzeld was en dat alle wegen geblokkeerd werden.
Even later kwam het nieuws dat twee van de boeven gepakt waren, maar dat er vooralsnog geen spoor was van de twee andere boeven met het bejaarde echtpaar. Rond een uur of vier in de middag beval Larry mijn man om een bos in te rijden zodat ze daar konden overleggen wat ze moesten doen.
Ik pakte een klein boekje met bijbelverzen uit mijn tas om er wat in te lezen en zo wat kracht op te doen. Toen ik het opensloeg voelde ik dat God wilde dat ik weer tegen Larry zou praten.
“Maar, Vader, wat moet ik zeggen?”
“Spreek vanuit je hart!” Ik opende mijn mond.
“Waarom geven jullie je niet over, Larry?” sprak ik zacht. “Jullie moeders hebben liever dat je in de gevangenis zit dan dat je op het kerkhof ligt.”
“We gaan liever dood, dan terug naar de gevangenis,” antwoordde Larry zuchtend.
Lyons beaamde het met een ferme knik van zijn hoofd.
Ik vroeg Larry waarom hij in de gevangenis zat en hij legde uit dat hij met drugs was opgepakt. Hij had heel wat geld verdiend in de drugshandel, maar was nu toch door de mand gevallen.
Ik vroeg hem nogmaals om zich over te geven, maar opeens hoorden we het geluid van een vrachtauto die het bos in reed. De vrachtauto draaide het zandpad op waar wij geparkeerd stonden en Larry grijnsde. Hij liep luid wuivend op de vrachtauto af alsof hij hulp nodig had. Toen de vrachtauto stopte kwam Larry’s pistool tevoorschijn.
“Wij nemen de vrachtauto,” zei hij triomfantelijk. “Uitstappen!” schreeuwde hij ruw tegen de verbaasde chauffeur. Zijn stem die eerst nog haast zacht en vriendelijk had geklonken was weer koud en hard.
Maar de vrachtwagenchauffeur gaf zich niet zomaar gewonnen. Opeens trapte hij keihard op het gaspedaal en stormde hij, omgeven door grote stofwolken, het bos in. Larry vloekte luid en schreeuwde tegen mijn man dat hij plaats moest maken. Larry wilde er achteraan.
Hij reed als een gek en slingerde ons kleine autootje over het landweggetje achter de vrachtauto aan.
“Heer, U zei dat U bij ons bent. Helpt U ons!” Ik bad wanhopig.
Al snel had Larry de vrachtauto ingehaald en dwong die tot stoppen. Hij trok de chauffeur uit de vrachtauto, sprong zelf achter het stuur en reed verder, terug naar de verharde weg. Lyons schreeuwde tegen mijn man en mij dat we er achteraan moesten.
Opeens hoorde ik sirenes. Achter ons zagen we de blauwe zwaailichten van een tweetal politieauto’s. De redding was nabij.
Maar de politie stopte niet. Ze volgden de vrachtauto.
De vrachtwagenchauffeur had de politie kennelijk gewaarschuwd via zijn radio en nu dacht de politie zeker dat de boeven in de vrachtauto zaten.
Lyons beval mijn man om te draaien en in tegengestelde richting te rijden.
Zo reden we nog een aantal uren her en der over paden en wegen totdat de zon al lang verdwenen was en het buiten pikdonker was geworden.
Opeens zei Lyons dat we moesten stoppen. Hij leunde naar voren en vroeg heel beleefd: “Mevrouw King, heeft u misschien wat kleingeld voor me? Het hoeft niet veel te zijn.”
Ik gaf hem wat kleine bankbiljetten en hij zei schaapachtig: “Dank u!”
Toen opende hij zijn portier en verdween in het duister van de nacht. Mijn man en ik keken elkaar aan en slaakten een zucht van verlichting. Voorbij. De nachtmerrie was voorbij.
“Dank U, Heer,” prevelde ik en een groot gevoel van dankbaarheid welde in mij op.
Toen we thuiskwamen hoorden we op het nieuws dat Larry opgepakt was. De volgende morgen schreef ik een paar van mijn favoriete bijbelverzen op en stuurde die meteen naar de gevangenis waar Larry tijdelijk was ondergebracht.
Een paar dagen later kreeg ik een brief van hem terug: “Mevrouw King, u weet niet half hoeveel dat gebed dat u die avond hebt gebeden, voor me betekend heeft. Ik ben gelovig opgevoed en u herinnerde me aan mijn eigen ouders. Ja, ik ben de verkeerde weg ingeslagen, maar ik wil u graag bedanken dat u ondanks alles toch iets goeds in mij hebt gezien. Iedereen ziet mij als een gevaarlijke boef, en daar hebben ze ook gelijk in, maar toch verlang ik naar een beter leven. Ik wil u echt bedanken voor dat gebed.”
Toen ik zwak en hulpeloos was en me zelfs niet eens meer kon concentreren op Gods Woord liet Jezus me toch niet alleen. Hij was nog steeds bij ons en ik kon Hem bereiken door mijn gebeden. Toen ik voor die mannen bad voelde ik liefde, de liefde die Jezus ook voor hen heeft. Daarom kon ik Larry en zijn kornuiten niet alleen maar zien als misdadigers die zware straf nodig hadden, maar als mensen met diepe wonden, met de behoefte aan een Redder die hun zonden vergeven kan.