God stuurde iemand!
Door Dick Sullivan
Om 4 uur in de middag kroop mijn broer Jack in het drie meter grote gat in Washington street, in het centrum van West Roxbury, Massachusetts. Het was eigenlijk al tijd om naar huis te gaan, maar Jack is lasser en hij wilde nog even iets afmaken. Zijn collegaºs gingen al naar huis, maar het karweitje zou snel gedaan zijn en dan kon hij met een tevreden gevoel naar huis. Terwijl hij in het gat verdween met zijn lasapparatuur nam hij afscheid van de mannen die vertrokken.
Hij zat goed weggestopt onder de drukke weg waar de auto over heen raasden. De avondspits was al begonnen en hij voelde hoe de grond rondom hem trilde. Zo nu en dan raakte er door de trillingen een steentje los dat naast hem neerkwam, maar Jack sloeg er geen acht op. Het gat was veilig genoeg.
Hij moest een een nieuwe waterpijp lassen. Eerst van binnenuit en dan later ook van buiten. De klus had al af moeten zijn, maar er was wat vertraging geweest en Jack wilde het karwij niet langer uitstellen. Hij vond de waterpijp al snel en voorzichtig kroop hij in de nauwe pijp met een diameter van een meter. Toen hij de plek vond waar hij moest lassen sloeg hij zijn lasmasker naar beneden en begon hij met werken. Na een kwartiertje was hij klaar en kroop hij weer uit de pijp om nu ook de buitenkant te bewerken. Veel ruimte had hij niet, en toen hij halverwege was richtte hij zich wat op om zijn benen even wat te strekken. Net toen hij zijn lasmasker weer naar beneden had geslagen ging het mis.
Opeens stortte de kleine gang waarin hij zich bevond en hopen gruis, steen en stof donderden op hem neer. Hij werd tegen de pijp gedrukt en kwam op zijn knieën terecht terwijl hij bedolven werd door het puin. Zijn lasmasker beschermde zijn gezicht maar hij kon zich nauwelijks bewegen omdat hij helemaal zat vastgeklemd.
Hij probeerde te schreeuwen en te roepen, maar zijn stem was nauwelijks hoorbaar door al het lawaai van het verkeer en werd bovendien ook nog gedempt door het lasmasker dat hij droeg. Hij realiseerde zich met een schok dat hij dit misschien niet zou overleven. Rustig te blijven. Vooral geen paniek.
Hoeveel zuurstof had hij hier? Jack begon te bidden. “Heer…helpt U mij!” Erg gelovig was Jack nooit geweest. Hij ging wel naar de kerk, maar veel betekende dat niet voor hem en hij was dan ook niet goed voorbereid op de strijd waarmee hij plotseling te kampen had. Alles was zwart om hem heen. Opeens bemerkte hij dat hij zijn rechterhand gewoon kon bewegen. Die was klaarblijkelijk niet door het puin bedolven, en stak boven het puin uit. Hij probeerde met zijn hand een baan naar zijn gezicht te graven zodat hij meer lucht kon krijgen, maar dat lukte hem niet.
Opeens bedacht hij zich dat hij het lasapparaat in die hand had gehouden. Zou dat ding nog te vinden zijn? Voorzichtig viste hij met zijn vrije hand in het rond en tenslotte voelde hij inderdaad het apparaat. Hij kon het aan en uitzetten. Misschien zou het licht van het lasapparaat de aandacht trekken.
“Wat een gezicht” dacht hij wrang. “Een hand die boven het puin uitsteekt en wanhopig een lasapparaat aan en uit zet.”
Maar zou iemand er iets van zien? Hij zat onder de grond en het was tenslotte nog licht buiten en het duurde nog wel even voor de zon onder zou gaan. Als het donker was zou het licht misschien wel de aandacht trekken, maar wanneer werd het donker? Zou het lasapparaat überhaupt blijven werken? Het werd aangedreven door een benzine motor die nog buiten op straat stond en er had niet heel veel benzine in de tank gezeten. Hoe lang zou hij dit volhouden?
Nog geen meter boven hem liepen honderden mensen gezellig op straat, maar niemand wist dat hij vastzat. Even stak dat panische gevoel de kop weer op.
Hij dacht aan zijn familie. Zou hij ooit zijn kleinzoon nog terugzien? Waar was Tommy Whittaker ook alweer? Tommy was zijn assistent, maar die was met een andere klus bezig in een ander deel van de stad. Die zou hem ook niet missen?
Uiteindelijk kwam Jack tot de conclusie dat er niets anders opzat dan te wachten en zo nu een dan het lasapparaat te gebruiken om op de een of andere manier de aandacht te trekken. Jack begon weer te bidden: “God stuurt U alstublieft iemand!”
Elders in de stad was Tommy Whittaker klaar met zijn werk. Tommy kende Jack al meer dan 15 jaar en ze waren goede vrienden. Tommy wist niet dat Jack op dat moment aan het werken was en wilde niets liever dan lekker naar huis rijden om tijd met zijn familie door te brengen. Hij zou binnen vijf minuten thuis zijn en dan had hij het wel gehad voor vandaag. Maar terwijl hij wegreed had hij een vreemd gevoel. Het was alsof er een donkere, dreigende wolk boven zijn hoofd hing. Wat was dat voor raars? Onzin. Dat had hij wel meer. Gewoon stress. Thuis lekker even douchen en dan zou het wel beter gaan.
Hij probeerde het gevoel van zich af te zetten. Maar dat lukte niet. Het gevoel bleef hangen. Zou hij misschien over Washington Street moeten rijden?
Het idee kwam zomaar bij hem op, maar leek absurd. Waarom zou hij dat doen? Dan zou hij zomaar 10 kilometer omrijden. Toch had hij het gevoel dat hij moest omrijden. Hij kwam nu in de buurt waar hij een beslissing zou moeten maken. En zomaar zonder het te begrijpen sloeg hij rechts af in ging hij richting Washington Street in plaats van direct naar huis. Hij begreep het zelf niet.
Jack bleef ondertussen wanhopig bidden. Het was maar een eenvoudig gebed, maar hij prevelde het steeds maar weer opnieuw. “God stuurt U iemand. Alstublieft, stuurt U iemand!” Zijn situatie werd er niet beter op. Hij hoorde de motor nog draaien. Maar voor hoe lang nog? Zou het buiten al donker zijn? Het leek wel alsof hij al uren vastzat.
Tommy was inmiddels in de buurt gekomen van het ongeluk. Het gevoel dat er iets helemaal verkeerd was, was bijna overweldigend. Waarom voelde hij zich toch zo? Jack kon niet meer. Hij ademde zwaar en hij dacht niet dat hij het nog lang zou volhouden. “God…Stuurt U iemand!”
Op dat moment kwam Tommy op de plaats van het ongeluk. Het was tegen zessen. Alles zag er gewoon uit. Niets bijzonders. Toen zag hij de bestelauto van zijn vriend Jack. Wat deed die hier nou? Hij parkeerde zijn auto en keek rond. De lasmachine werkte? Dat was vreemd. Waarom zag hij niemand. Hij keek in het gat en zag de pijp…
Lieve Hemel! Zag hij daar een hand. Bewoog daar iets?
Tommy sprong in het gat en begon als een wilde te graven, maar alles zat muurvast. Hij kroop weer naar buiten, zette de machine uit en rende naar een een garage in de buurt.
Jack had er nog geen idee van dat de redding nabij was. Hij hoorde dat de machine stopte en hij veronderstelde dat de benzine op was. Dit was het einde. Het was voorbij. Hij zou dit niet overleven.
Terwijl Tommy weer terugrende met een sneeuwschep die hij in de garage gevonden had vroeg hij zich af wie er daar begraven lag. Hij had er geen idee van dat het zijn vriend Jack was. De mannen uit de garage kwamen no ook aangerend.
“Bel de politie”, schreeuwde iemand.
Op dat moment voelde Jack de druk van de mensen die boven hem in de weer waren. Was er dan toch nog hoop? Hij vocht om zijn bewustzijn niet te verliezen. Tommy was als geen gek aan het graven. Daar kwam de hele arm tevoorschijn. Er zat een horloge aan de pols. Kende hij dat ding?
Maar hij had geen tijd voor zulke onbenulligheden. Hij groef en groef en eindelijk kwam hij bij het gezicht van de man. Hij ademde nog alhoewel het erg zwak was.
Toen herkende Tommy met een schok zijn vriend Jack. Jack had zijn bewustzijn verloren. Op dat moment kwam ook de reddingspolitie aanzetten en ze namen het werk van Tommy over. Een paar minuten later lag Jack op een stretcher en werd hij in een ziekenwagen gehesen.
Jack kwam even bij en zag zijn vriend Tommy staan. “Wie heeft me gevonden?! Vroeg hij zwak.
“Dat was ik”, antwoordde zijn vriend.
“Ik dank God en Zijn engelen”, sprak Jack zacht. “Hij heeft je gestuurd! Ik heb er zo voor gebeden. Hij heeft je gestuurd!”
Wonder voor piloot uit Tweede wereld oorlog
Sheila Shayon
The Huffington Post,
Tijdens de tweede wereldoorlog werd een piloot midden in de nacht neergeschoten boven de Stille Oceaan. Zijn vliegtuig kwam in het ijskoude water terecht en zonk snel de diepte in. De piloot kon zich met veel moeite nog bevrijden, waarna hij hopeloos verloren rondzwom door het ijskoude water van de oceaan in het pikkedonker. Veel hoop op redding was er niet. Wie zou hem hier kunnen vinden? Het was slechts een kwestie van tijd voordat de kou hem zou overmeesteren. Of was er toch hoop?
Hij moest opeens denken aan zijn kinderjaren toen hij naar de zondagsschool was geweest. Wat had de juf hem daar verteld? “Bij God is het nooit te laat. Zijn wegen zijn hoger dan die van ons en geen situatie is uitzichtloos voor God!” Kon hij nu, in deze erbarmelijke omstandigheden, toch vertrouwen op God? Erg godsdienstig was hij niet geweest de laatste tijd…
Ondanks de kou en de verlammende eenzaamheid besloot de piloot om zich vast te houden aan zijn geloof.
“God, ik heb lang niet met U gepraat. Ik ken U nauwelijks. Toch keer ik mij tot U in mijn grote nood!”
Opeens hoorde hij het geluid van een helikopter. Het geluid werd sterker en sterker totdat hij zich realiseerde dat de helikopter boven hem rondcirkelde. Hij was gered. Al snel werd er een touw naar hem uitgegooid. Hij greep het met zijn laatste krachten vast en zo werd hij de kabine ingehesen.
De piloot van de helikopter zei tegen de geredde man: “Wat een geluk dat je die lamp had. Zonder die lamp hadden we je nooit gezien!”
“Lamp?” vroeg de uitgeputte man. “Wat bedoel je? Ik had helemaal geen lamp!”
Hoe wonderen precies werken is ons vooralsnog onbekend. Maar dat er wonderen gebeuren staat buiten kijf. Zoals koning David eens zei: ‘Als ik naar de hemel ging, zag ik U daar. Als ik neerdaalde in het dodenrijk, zou ik U ook daar ontmoeten.’
God staat naast ons en daar kunnen wij op bouwen.