De droom die niet wegging
Vertaald Guidepost Magazine
Auteur onbekend
Toen ik jaren geleden op een koude novemberavond naar het nieuws zat te kijken sprak de nieuwslezer over een dokter en zijn vrouw die vermist waren. Ze waren er met een privé vliegtuigje op uit getrokken, maar waren niet meer teruggekomen. Ik was zelf een enthousiast amateurvlieger en had zojuist mijn eerste vlucht over het prachtige berglandschap in Nevada voltooid onder de nauwlettende supervisie van mijn instructeur en dit nieuwsbericht raakte me diep.
Toen ik twee dagen later hoorde dat het echtpaar; vader en moeder van twee kleine kinderen, nog steeds niet gevonden was en dat het zelfs mogelijk was dat ze pas tegen de lente, als het weer wat zou opklaren, gevonden zouden worden, was ik diep verontrust. Ik kende die mensen natuurlijk niet, maar toch. De temperatuur was ‘s nachts ver onder nul en met deze kou en zonder voedsel en beschutting was er geen hoop voor ze.
Die avond kon ik maar moeilijk in slaap vallen en uiteindelijk kroop ik mijn bed weer uit en begon voor het tweetal te bidden. “Lieve God, als ze nog in leven zijn, stuur dan iemand naar ze toe. Helpt U ze om weer veilig bij hun kinderen terug te komen.”
Ik klom weer terug in bed en viel uiteindelijk in een onrustige slaap en had een droom. In de droom zag ik een rood vliegtuigje, aan de rand van een ijzige en met sneeuw bedekte klif. Twee mensen stonden wild te zwaaien en riepen om hulp. Ik werd met een schok wakker. Was dat het echtpaar dat vermist was? Dan kon toch niet? Wat was de kleur van hun vliegtuigje? Op het nieuws had niemand het over de kleur van het vliegtuigje gehad.
Het was gewoon toeval dat ik dit droomde. Dat kwam natuurlijk doordat ik zo intens met het hele geval bezig was. En zo viel ik uiteindelijk weer in slaap. Maar ik droomde weer hetzelfde. Wederom zag ik dat kleine rode vliegtuigje en die wild zwaaiende mensen, maar het leek wel alsof ik er nu verder vanaf was. Het hele tafereel was een stuk kleiner dan in de eerste droom en ik kon nu ook duidelijk een aantal bergtoppen zien…
Ik sprong mijn bed weer uit en raadpleegde de enige vliegtuigkaart die ik bezat. De kaart liet een groot deel van het ruige berglandschap zien waar het vliegtuigje van de dokter en zijn vrouw zou kunnen zijn. Ik plaatste mijn vinder op de kaart en probeerde te bedenken hoe ze gevlogen konden hebben. Ik wist waar ze waren opgestegen. Dan was het te verwachten dat ze hier een pas overgevlogen zouden zijn en daar… Ik volgde hun mogelijke route met mijn vinger. Ik kende dit gebied goed, want hier had ik vroeger in mijn jeugd veel gevist en geklommen. Ik nam de namen op de kaart in mij op… Burro Top, Painters Basin, Kings Peak…Gilberts Peak…Ze konden overal zijn. Ik wreef vermoeid in mijn ogen en besloot weer te gaan slapen.
En weer kwam de droom terug.
Ongelofelijk. Maar dit keer kon ik het vliegtuigje nog nauwelijks onderscheiden. Het was piepklein te midden van de overweldigende natuur. Ik kon de omgeving bijna perfect zien. Daar was een vallei… die kende ik. En andermaal werd ik met een schok wakker. Dat was Painters Basin. Het zweet stond op mijn voorhoofd. De zon was net aan het opkomen en ik zette de radio aan om te horen of er al meer nieuws was over de dokter en zijn vrouw. Ze waren niet gevonden en de zoektocht was stopgezet.
Maar wat kon ik nog doen? Ik kleedde me aan en begon met mijn dag op de boerderij. Ik kon mijn hoofd echter niet bij het werk houden. Steeds maar spookte die ongelofelijke droom door mijn hoofd. Ik had het gevoel dat God me had laten zien dat het echtpaar nog steeds in leven was en dat ik zelfs had gezien waar ze waren. Maar wie zou me geloven en wat kon ik er aan doen? De zoektocht was stopgezet en ik was zelf helemaal niet bevoegd om er alleen op uit te trekken. Als ik mijn droom zelfs maar zou vertellen aan Joe, mijn vlieginstructeur, zou hij me voor gek verklaren en me er maanden lang mee achtervolgen. Joe geloofde nergens in.
Tegen de middag besloot ik toch om te gaan kijken op het vliegveldje waar ik les had. Kijken kon tenslotte geen kwaad. Toen ik aankwam stond het vliegtuigje waar ik mee oefende netjes buiten. Een tiener zat in het kantoortje en dronk ongeïnteresseerd een blikje cola.
“Joe?” Nee Joe was er niet, zei hij zonder op te kijken. Die was naar het postkantoor en zou voorlopig nog niet terug zijn. Ik had steeds maar het gevoel dat er iets, een aanwezigheid, bij me was en ik had het sterke idee dat ik in het vliegtuigje moest kruipen.
Dat kon natuurlijk helemaal niet… Dat mocht niet… Maar toch.
Opeens nam ik een beslissing. Ik vroeg de tiener om me te helpen om op te stijgen. Hij vroeg nog even wat ik ging doen en toen ik zei dat ik op zoek was naar de vermiste dokter zei hij eenvoudig: “O,” en hielp hij me. Tien minuten later vloog ik weg. Alleen in de lucht.
Ik klom gestadig hoger en ging in de richting van het gebied dat ik in mijn droom had gezien. Ik was me er goed van bewust dat wat ik deed dwaas en onverantwoordelijk was, maar het gevaar en de woede van het vliegpersoneel vielen in het niet bij het sterke gevoel in mijn hart dat ik er op uit moest trekken. Daar was Painters Basin. Ik zwenkte naar het oosten, maar zag helemaal niets bijzonders. Nergens was ook maar een spoor van het vliegtuigje. Was het dan toch verbeelding geweest? De wind was sterk en schudde mijn toestel vervaarlijk heen en weer. Een zwaar gevoel van ontmoediging begon zich meester van me te maken en de angst kneep me de keel dicht. Ik wilde juist omkeren toen ik iets zag. Een rood stipje op de sneeuw. Daar… daar was het vliegtuigje. Net als in mijn droom. Ik daalde af en vloog in de richting van de rode stip. Daar stonden twee mensen wild te zwaaien. Precies zoals in mijn droom. Ongelofelijk.
Ik was sprakeloos en stamelde slechts: “Dank U Jezus…Dank U God!”
Nadat ik het raampje had geopend wuifde ik opgewonden naar de mensen beneden en klapperde met de vleugels aan de staart van mijn toestel ten teken dat ik ze gezien had. Toen draaide ik om en vloog zo snel als ik kon naar huis. Een half uur later stond ik weer aan de grond. Ik slikte diep, want daar was Joe.
“Jij ligt er uit,” schreeuwde hij al van verre. Het leek haast wel alsof er schuim op zijn lippen stond. Hij was razend. “Jij mocht dat vliegtuigje niet alleen besturen.”
“Joe”, zei ik nerveus. “Joe, je begrijpt het niet. Ik weet dat het verkeerd was om op te stijgen, maar luister nou even. Ik heb de dokter en zijn vrouw gevonden!”
Dat ik eventjes was opgestegen en in een half uurtje de vermiste dokter en zijn vrouw had gevonden terwijl meer dan honderd professionele vliegers bijna een week vruchteloos hadden rondgevlogen, was meer dan Joe aankon. Het leek er zowaar even op dat hij met me op de vuist wilde gaan. Uiteindelijk stapte ik bij hem vandaan en rende naar een telefoon en belde de Civil Air Patrol. ‘Ik heb ze gevonden… Ze zijn nog in leven…’
Joe scheen eindelijk door te krijgen dat ik ze echt gevonden had en stond met open mond naar me te staren. Alles op het vliegveld kwam tot leven en een uur later zaten we weer in de lucht, dit keer was ik niet alleen, maar ik zat nog steeds aan de stuurknuppel. Een plaatselijke piloot Hal Crumbo vloog achter ons aan en hij was belast met de taak van het droppen van voedsel.
Toen ik weer bij Painters Basin aankwam werden we weer door elkaar geschud door de venijnige windstoten, maar al snel had ik Hal naar de plaats des onheils geleid en kon hij beginnen om de eerste hulppakketten naar beneden te gooien. Ik draaide weer om en vloog terug. Terug op het vliegveld sloot ik me aan bij een reddingsteam dat ging proberen om het echtpaar te bereiken met paarden. Een tweede reddingsteam was al vertrokken vanaf de andere kant van de bergtop. Een hele dag en nacht zwoegden we met de paarden door de ijzige kou en de wind. Maar op 4000 meter hoogte hoorden we opeens iemand roepen in de verte. De kou deerde ons niet meer en we ploegden verder. En daar voor ons in de sneeuw, bij de rand van de klif doemde het vliegtuigje voor ons op. Twee uitgeputte mensen zwaaiden wild en enthousiast naar ons. Bijna tegelijkertijd kwam ook het andere reddingsteam vanaf de andere kant.
Na een aantal wilde omhelzingen en duizend dankwoorden werd me duidelijk wat een wonder het was dat deze mensen nog in leven waren. Het enige voedsel was een chocoladereep en ze hadden nauwelijks beschermende kleren aan. De vrouw had een soort bontjas, maar de dokter had slechts een sportjasje. Het was onmogelijk om vuur te maken want daar was het te hoog voor en ’s nachts probeerden ze te slapen in het vliegtuigje, maar ze waren zo bang dat er van slapen geen sprake was.
“Wij hadden de hoop echt helemaal opgegeven,” sprak de dokter. “We hadden al briefjes geschreven aan onze kinderen. Maar toen we jouw vliegtuig zagen was het alsof de hemel open ging. Onze gebeden waren toch verhoord.”
“Ja,” zei ik met een glimlach van oor tot oor. En opeens voelde ik me net als Samuel zich gevoeld moet hebben toen hij ’s nachts een bezoek van de Heer had gekregen.