Mijn laatste wandeling met Pappa
Zomaar een droom… of toch iets meer?
Door Kathryn Camgemi
Ik verloor mijn vader toen ik 15 was. Hij had een hartaanval en dat, terwijl hij pas 48 jaar was. Veel te jong natuurlijk, en er was niets dat er op wees dat hij zou sterven. Hij was pas nog naar de dokter geweest voor een onderzoek en de dokter had gezegd dat alles dik in orde was.
Toch niet.
‘s Ochtends zag ik hem nog het huis uit gaan en die nacht was hij dood. Maar ik heb er geen twijfel over waar mijn papa is. Ik heb het zelf gezien.
Mijn vader werkte in het ziekenhuis, nog geen vijf minuten bij ons vandaan. Hij zorgde goed voor ons, maar op het emotionele vlak wist hij zich geen raad. Zulk soort dingen liet hij liever over aan mijn moeder.
Zo zei hij bijvoorbeeld nooit dat hij van mij hield. Zoiets deed hij gewoon niet. Toch was de band die ik met hem had diep en warm. Wij hielden allebei van dezelfde dingen zoals lezen, het bestuderen van de sterren, schilderen en zo kwam het dat we samen toch heel wat uurtjes met elkaar doorbrachten.
Toen kwam de dag waarop hij stierf.
Die avond waren moeder, mijn zusjes en ik aan het vieren dat mijn oudste zus haar eerste goed betaalde baan had gevonden, maar papa moest werken. Dat vond ik naar, dus stuurde ik hem een boodschap dat het zo leuk zou zijn als hij zich van zijn werk zou kunnen losmaken, al was het maar voor even. De boodschap die terugkwam was: “Sorry. Het spijt me heel erg. Ik kan echt niet weg.”
Ik zuchtte. Ik begreep het wel, ook al was de avond zonder hem toch niet helemaal hetzelfde. Toen kwam er opeens nog een boodschap. Weer van papa. “Ik hou van je, Kat.”
Wat? Papa die zegt dat hij van me houdt? Dat was heel bijzonder en het verbaasde me. Toen ik die avond rond tien uur naar bed ging was ik nog steeds blij verrast over die kleine boodschap, en ik dacht er zelfs aan om wakker te blijven tot hij thuis zou komen. Ik wilde hem zo graag nog even zien, maar ik voelde hoe mijn oogleden al zwaar werden en ik wist dat ik spoedig in slaap zou sukkelen.
Opeens was het donker. Heel donker.
Toen mijn ogen wat gewend waren zag ik dat ik op een kronkelige weg stond met hoge, statige bomen. Ik had er geen idee van waar die weg naar toe ging of waar die vandaan kwam Het was er ook niet echt fijn. Toen zag ik dat er, niet ver bij me vandaan, een grote, zwarte vogel naar me staarde. Dat beest was veel groter dan een normale vogel en had mensenogen. Grote, donkere ogen die me zonder gevoel aanstaarden.
Terwijl ik onzeker weg begon te lopen zag ik dat het beest zijn kop omdraaide en mij nauwlettend in de gaten hield. Het was net alsof ik de vogel hoorde spreken. Niet met een stem, maar in mijn hart. ‘Ik weet heel goed wie jij bent. Ik weet alles.’
Op dat moment greep iemand mijn hand vast. Ik keek op en keek verbaasd in de ogen van…papa. Wat was dat fijn.
Daar stond mijn vader. Hij hield me stevig vast, maar het was net alsof hij in een soort trance verkeerde want hij staarde naar iets dat ik niet zag. Het was haast alsof hij in een andere wereld kon kijken en hij was er volledig door in beslag genomen.
Wat moest ik doen? Zou ik hem aan zijn arm trekken? Nee, ik kon hem maar beter zijn gang laten gaan. Papa begon vooruit te lopen en ik liep met hem mee. Hoe we hier waren gekomen en waar we naar toe gingen was me een raadsel.
Het duister was nog steeds aanwezig en die vogel zat er ook nog steeds, maar papa scheen er niets van te merken. Die keek met verlangende ogen naar iets dat ik niet kon zien.
En toen zag ik het ook.
Mijn ogen werden net zo groot als die van die vogel achter ons. Daar, in de verte, straalde een prachtig, helder licht en het leek langzaam naar ons toe te komen.
Terwijl ik er naar keek gleden al mijn angsten en twijfels van me af en werd ik vervuld met een gelukzalige rust. De gloed van het licht raakte mijn gezicht aan en het duister verdween. Toen zag ik de kleuren van de regenboog. Overal straalde er kleurrijk licht in tinten van een intensiteit die ik nog nooit eerder had gezien. Ik kan eigenlijk de woorden niet vinden om te beschrijven wat ik daar zag. En papa liep nog steeds naast me, mijn hand in die van hem en zo baadden wij samen in deze overweldigende schoonheid.
Iemand trok aan mijn schouder.
Ik werd door elkaar geschud en het licht vervaagde.
Wat was er? Waarom kon ik daar niet blijven, samen met papa in dat hemelse licht? Ik deed mijn ogen open en ik was terug in mijn slaapkamer.
Moeder trok aan mijn armen, haar gezicht vol tranen. “Kat… wakker worden. Het is je vader… Hij is overleden.”
“Ik weet het,” zei ik slaapdronken. “Ik was bij hem.”
Mamma vroeg me niet wat ik bedoelde. Waarschijnlijk had ze me niet eens gehoord
In de dagen na zijn overlijden vervulde de droom me nog steeds met vrede, ofschoon ik nooit alle details heb begrepen, zoals de aanwezigheid van die grote vogel. Maar zelfs nu nog, jaren later, als ik mij soms eenzaam voel, dan denk ik terug aan die warme hand van mijn papa die rustte in die van mij en ook dan stroomt diezelfde vrede mijn hart weer binnen.
Mijn papa is niet weg. Hij is daar waar ik hem voor het laatst heb gezien.