De verhuizing
De eigenaar van het huis waar ik zo lang in heb mogen wonen heeft me het bericht gestuurd dat ik binnenkort moet verhuizen. Volgens hem heeft het geen zin meer om reparaties aan te brengen. De hele zaak is gewoon te oud en hij heeft besloten om er geen geld meer in te steken. De hele boel zal worden afgebroken zodat er iets nieuws voor in de plaats kan komen. Dus moet ik weg.
Ik wist wel dat dit kon gebeuren, want het was veel van mijn vrienden ook overkomen, maar toch was ik geschokt toen ik het nieuws ontving. Op een verhuizing zat ik helemaal niet te wachten. Ik kende de buurt als mijn broekzak en ik had altijd met veel plezier in mijn huisje gewoond. Maar als ik heel eerlijk ben, zag ik het zelf ook wel in. Het dak was lek, de gaten in de muren werden steeds groter en mijn stulpje was op verschillende plaatsen behoorlijk verzakt. Als er een forse wind opstak rammelden de ramen vervaarlijk en schommelden de krakende muren. Nee, echt veilig was het er niet meer, en toen ik er eens goed over nadacht werd ik enthousiast over het feit dat ik naar een beter huis mocht gaan. Grappig eigenlijk, hoe snel je oorspronkelijke tegenzin kan veranderen in blijdschap als je maar even de tijd neemt om je in zulke dingen te verdiepen.
En dus bereid ik me nu voor op mijn vertrek. Ik ben meteen kaarten gaan kopen van mijn nieuwe omgeving en ben gaan praten met mensen die weer anderen kenden die er ook al naar toe waren verhuisd. In een van de boeken die ik las vond ik zelfs een beschrijving van mijn nieuwe woonplaats. Ongelooflijk. De man die er over schreef was er zelf geweest. Hij had met eigen ogen gezien hoe onbeschrijflijk mooi het daar was. Hij durfde zelfs te zeggen dat het menselijk oog nog nooit zoiets schoons aanschouwd had, en dat ons oor nog nooit zulke mooie muziek hoorde als daar gespeeld wordt. Hij zei ook dat het verstandig was om nu, terwijl ik nog in mijn oude gammele huisje woon, toch al te investeren in het huis dat daar op mij wacht door me los te maken van al die onnozele dingen die me hier bestoken en die steeds weer om mijn aandacht vragen. Dat doe ik dus maar, want als ik over die plaats nadenk en er over lees vervult mijn hart zich met een diepe vrede die ik nog nooit eerder ervaren heb.
Nu ik er over nadenk, realiseer ik me dat ik er trouwens al een paar keer bijna naar toe ben gegaan. Er is daar een rivier die je moet oversteken om er te komen. Zover ben ik nog niet geweest, maar ik heb al wel aan de oever gestaan. Als je daar staat dan kun je het gezang horen van de mensen die daar al wonen. Het zijn liederen die ik hier in mijn bouwvalletje eigenlijk nooit hoor.
Het blijkt nu dat heel wat van mijn vrienden en kennissen er ook al wonen. Dat wist ik eerst niet, maar nu wel. Nu begrijp ik de grote blijdschap op hun gezichten toen de dag kwam waarop zij moesten verkassen en ze hun huis uit werden gezet. Ik begin er nu ook naar te verlangen.
Er komen nog steeds mensen langs bij mijn deur en die vragen of ik niet nog wat wil investeren in mijn huisje hier, maar dan schud ik mijn hoofd en zeg ik: “Sorry hoor, maar het is mooi geweest. Ik maak me klaar om te vertrekken.”
Jezus sprak op het einde van Zijn leven de woorden: “Ik ga naar de Vader.” Sta daar eens bij stil en laat die woorden diep tot je doordringen. Wij gaan ook naar de Vader, naar die plaats, ver verheven boven elke moeilijkheid en ieder probleem. Wij zijn hier in dit leven op reis naar de volledige vervulling van ons bestaan. Wij zijn op reis naar het land waar wij verenigd worden met de Vader.
De woorden die Jezus sprak zijn ook de onze. Ook wij gaan naar de Vader. En terwijl wij nog niet precies weten hoe het er zal zijn; wij hebben er tenslotte alleen maar over gehoord en het nog niet mogen aanschouwen, is één ding overduidelijk. “Het is ons thuis.” Daar horen wij. Wij zijn allemaal reizigers. Als wij Jezus kennen weten we dat en accepteren we het. Dan proberen we niet om onze schatten hier op aarde te vergaren, want wij horen hier niet thuis.
Wij zijn reizigers en hebben ons niet op deze aarde gevestigd.