Wonderbaarlijke bekering
Vijandig stamhoofd stierf, maar kwam terug uit de dood, net lang genoeg om te getuigen over Jezus.
Door Mark Ellis – 17 April 2017
Voorgeschiedenis
Het binnenland van de Salomonseilanden* was van oudsher erg vijandig tegen de invloeden van buitenaf, waaronder dus ook het christelijke geloof. Een van de stammen die in het bijzonder bekend stonden om hun gewelddadige en wrede behandeling van buitenstaanders, was de Kwaio stam. Zo werden er in 1927 dertien Engelse regeringsfunctionarissen afgeslacht toen ze probeerden het Kwaio gebied te verkennen en in kaart te brengen. De Engelse regering reageerde direct en stuurde er een oorlogsschip op af, met het gevolg dat 200 Kwaio’s de dood vonden. Niet lang daarna werd een aantal Rooms-Katholieke priesters er vermoord, gevolgd door de dood van een Protestantse zendeling in 1965, en uiteindelijk was er zo’n tien jaar later, de moord op een Christelijke dokter en zijn zoon.
Maar in 1990 brak het licht door de duisternis toen zendelingen uit de Fiji eilanden een nieuwe poging ondernamen. Hun verhaal staat beschreven in het boek “Look what God is doing,” geschreven door Dick Eastman.
De voorbereiding
In dat jaar bereikte een groep zendelingen het eiland Malaita, het gebied van de Kwaio stam en begonnen ze met het evangeliseren van de kustplaatsjes. Op een avond, toen ze rond een kampvuur zaten, kreeg een van hen het verlangen om het binnenland in te trekken en ook de stammen aldaar het Evangelie te brengen.
“Te gevaarlijk,” zei een ander. “Die mensen zijn wreed, woest en gewelddadig en het terrein is er haast onbegaanbaar.”
Al snel ontstond er een discussie over wat de groep moest doen. Ofschoon het kannibalisme er officieel was afgeschaft, kon je natuurlijk nooit zeker weten wat die mensen daar werkelijk dachten en de demonische kracht van het duister mocht zeker niet onderschat worden.
Uiteindelijk besloot de groep om zeven dagen te vasten en God te vragen het gebied voor te bereiden op de komst van Zijn Woord. Na de tijd van gebed zou er een poging ondernomen worden om het gebied binnen te trekken en het licht van Christus er te verspreiden…
Met de hulp van twee bekeerde medicijnmannen, die goed bekend waren met de gebruiken en de geloofsovertuiging van de Kwaio stam, stelden ze een lijst op van de namen van 87 demonische geesten die het gebied beheerden, en tijdens het vasten werd ieder van deze geesten persoonlijk met gebed bestookt.
Na deze periode van bezinning en geestelijke strijd, trok een team van twaalf zendelingen op de achtste dag het binnenland in. Twee van hen, Jack en Japta, zouden hierbij een bijzondere rol spelen.
De getuigenis
Tegen de avond bereikten Jack en Japta een dorpje. Het was er druk en het dorpje leek wel overspoeld door inboorlingen.
Er was duidelijk iets gaande en de twee zendelingen werden direct omringd door een groep wild uitziende krijgers die hen vijandig aanstaarden.
Jack probeerde uit te leggen, zo goed als hij dat kon in zijn beperkte woordenschat, dat ze gekomen waren om het Goede Nieuws over Jezus Christus te verkondigen, maar daar hadden de krijgers geen oren naar. De twee werden hardhandig meegevoerd naar de priesters en oudsten van het dorp.
Toen ze daar aankwamen hoorden ze dat het stamhoofd ernstig ziek was en dat iedereen uit de omgeving naar het dorp was gekomen om de man de laatste eer te bewijzen.
Het was dus precies het verkeerde moment geweest om naar het dorpje te gaan. Om zo’n gewijd en plechtig moment te verstoren was voor de Kwaio’s haast een doodzonde, en het zag er niet goed voor Jack en Japta uit. Ze werden door een groep woestelingen die afschrikwekkende hakmessen en speren bij zich droegen waarvan de punt in gif was gedoopt, op de grond voor de priesters geslingerd.
“Wat komen jullie hier doen,” wilden de priesters weten. En opnieuw legden de twee mannen uit dat ze kwamen in de naam van Jezus Christus om het Goede Nieuws te verkondigen. “Wij dienen de God die de hemel en de aarde heeft gemaakt, en iedereen die op de aarde leeft, inclusief de Kwaio’s. Onze God heeft Zijn enige Zoon naar de aarde gestuurd om Zijn leven te offeren voor het geluk van iedereen die in Hem gelooft.”
De oudsten en de priesters hadden nog nooit zoiets gehoord, maar kenden wel het begrip van het brengen van een offer voor de vergeving van zonde. “Wat jullie zeggen klinkt mooi,” zei de priester, “maar als ons stamhoofd niet in die Jezus gelooft kunnen wij dat ook niet doen. En die ligt op sterven.”
Jack en Japta vroegen daarop of zij naar het stamhoofd toe mochten, maar dat was absoluut onmogelijk. Jack had een idee. “Toen Jezus Christus op aarde liep vergaf Hij ons niet alleen onze zonden, maar genas Hij ook de zieken. God de Vader is in staat om stamhoofd Haribo te genezen. Wij moeten hem zien.”
Genezing door een hemelse god was iets waar de priesters nog nooit van gehoord hadden en ze bespraken het voorstel koortsachtig, maar besloten eerst om de twee zendelingen die nacht in een hut op te sluiten.
“Het was een moeilijke nacht,” zei Jack later, maar de volgende morgen kregen ze het verlossende nieuws dat ze stamhoofd Haribo mochten zien.
Toen ze binnen kwamen was het overduidelijk dat de man niet lang meer te leven had. Hij haalde moeizaam adem en het bloed was uit zijn gezicht weggetrokken.
Jack en Japta ontvouwden het reddingsplan voor het stamhoofd en de stervende man had een verrassend antwoord toen hij zacht stamelde: “Mijn hele leven heb ik op zo’n boodschap gewacht. Ik heb altijd geweten dat er zo’n soort boodschap bestond, maar niemand heeft het me ooit kunnen vertellen… tot op vandaag. Hoe kan ik Jezus ontvangen als mijn redder?”
Jack en Japta baden samen met stamhoofd Haribo en er kwam een gelukzalige vrede over de man. Maar er kwam geen genezing. Twee uur later stierf het stamhoofd en werd zijn lichaam klaargemaakt voor de begrafenis. Jack en Japta moesten het dorp verlaten.
Maar toen, tegen de ochtend, gebeurde het wonder.
Stamhoofd Haribo richtte zich op. Hij was letterlijk uit de dood opgestaan en terwijl iedereen hem met grote ogen aanstaarde vroeg de man waar ‘die Christenen’ waren?
“Die zijn weg,” antwoordde de priester.
Het stamhoofd beval hen om de twee mannen te zoeken en ze onmiddellijk terug te brengen naar het dorp. Terwijl een aantal krijgers op zoek ging naar Jack en Japta vertelde stamhoofd Haribo wat hij had meegemaakt. Nadat hij was overleden had hij een prachtige plaats bezocht, vol schoonheid en warmte. Een wezen in een wit kleed had hem daar rondgeleid.
Er was daar een grote menigte mensen die allemaal die Jezus aanbaden waarover de twee Christenen hem verteld hadden. Het wezen met het witte kleed legde uit dat deze prachtige plaats de bestemming was na het aardse leven voor eenieder die het offer van de God van hemel en aarde had aanvaard. Alle mensen die Jezus kenden mochten daar voor eeuwig wonen.
“Alles wat die twee Christenen mij vertelden,” zei Haribo, “was helemaal waar.”
Het wezen met het witte kleed vertelde hem toen dat Haribo voor een korte tijd terug mocht gaan naar de aarde om zijn volk te vertellen dat ze moesten luisteren naar alles wat die twee Christenen te zeggen hadden.
Toen Jack en Japta terugkeerden naar het dorp konden ze haast niet geloven wat er gebeurd was en ze werden vervuld met Gods Woord. Iedereen in dat dorp gaf zich die dag over aan Jezus, en het Woord verspreidde zich als een lopend vuurtje over de tien nabijgelegen dorpen.
Haribo overleed de volgende morgen, en ging toen voorgoed naar zijn eeuwige rustplaats. Tegen 2012 hadden meer dan 8000 Kwaio’s zich bekeerd, waaronder zo’n 1000 in de meest onherbergzame en afgelegen gebieden van Maklaita.
* De Salomonseilanden zijn een eilandengroep in het westelijk deel van de Grote of Stille Oceaan ten oosten van Nieuw-Guinea die sinds 1978 een onafhankelijke staat vormen. (Wikipedia)