Ontmoeting bij de muur
Door John P.
Ik zat in de huiskamer een boek te lezen op een mooie warme zomeravond in juni. De televisie stond zachtjes aan en ik was blij dat ik even wat tijd voor mijzelf had. Terwijl ik me probeerde te verdiepen in mijn boek werd mijn aandacht opeens afgeleid door een foto die verscheen op het televisiescherm. Een foto die me al jaren lang genadeloos had achtervolgd. Telkens weer als ik die foto zag deed het me weer pijn. Hoe kon ik daar voor vergeven worden. Een klein Vietnamees meisje rende zwaaiend met haar armen naar de camera terwijl ze het hysterisch uitschreeuwde van de pijn aan de vreselijke brandwonden op haar lichaam, veroorzaakt door een napalmbom. De foto had destijds de Pulitzer prijs gewonnen en had miljoenen mensen diep in het hart geraakt. Maar voor mij in het bijzonder was het een verschrikking omdat ik verantwoordelijk was voor dit drama.
Ik legde mijn boek weg en zette het geluid van de televisie wat harder. De journalist vertelde dat dit meisje nu getrouwd was en in Toronto woonde. Haar naam was Phan Thi Kim Phuc. “Ze leeft nog,” dacht ik dankbaar.
Ik moest meteen weer denken aan die vreselijke dag in 1972. Als kapitein in het Amerikaanse leger werkte ik bij het Third Regional Assistance Command en het was mijn taak om alle luchtaanvallen in ons gebied te coördineren. Ik moest bepalen waar onze gevechtsvliegtuigen hun bommen moesten gooien. Als een grondeenheid in de problemen was gekomen werd ik ingeschakeld om direct te zorgen voor steun vanuit de lucht. In die lente zat ik op mijn post in een bunker en sprak ik over de radio met een Amerikaanse adviseur van een Zuid Vietnamese eenheid die probeerde om het dorpje Trang Bang op de vijand te veroveren. “Wij hebben direct hulp nodig,” schreeuwde de adviseur wanhopig. De Vietcong had zich nabij het dorp ingegraven en er werd verschrikkelijk gevochten. Hij gaf de plaatsen aan waar hij dacht dat de bommen gegooid moesten worden. Ik pakte de kaart erbij en keek verbaasd naar de plaatsen die hij me had opgegeven. “Dat is precies aan de rand van het dorp,” zei ik verrast. “Daar zitten zeker nog heel wat “Friendlies.” Zo noemden wij de burgers die ons goed gezind waren. “Er zitten hier geen Friendlies meer. Ze zijn allemaal allang vertrokken,” kwam zijn nerveuze antwoord.
Ik wist dat de beste manier om de vijand uit zijn schuilplaats te drijven een aanval met napalm was. Het doel dat gebombardeerd moest worden was echter heel dicht bij onze eigen soldaten, dus moest de aanval heel precies worden uitgevoerd. Ik gaf de opdracht aan een luchtbasis vlakbij, waar een aantal bommenwerpers klaar stonden om het luchtruim in te scheuren. Toch was ik er niet helemaal gerust op. Om helemaal zeker te zijn belde ik het plaatselijk hoofdkwartier op om te vragen hoe de situatie er in Trang Bang voor stond met de Friendlies.
“Iedereen is weg,” werd me verteld.
Dat was alles wat ik nodig had en ik zette het licht voor de missie op groen. Vijf minuten later kwam het bericht van de adviseur die mij om hulp had gevraagd: “Operatie geslaagd. Alles platgegooid. Onze troepen nemen het dorpje over.”
Dat was een koud kunstje, dacht ik. Dit had ik tenslotte al vele keren eerder gedaan. Geen vuiltje aan de lucht.
Drie dagen later kwam ik de kantine binnen om koffie te drinken en pakte ik een aflevering van de Stars and Stripes van de stapel die altijd bij de deur klaarlag. Dat is het legertijdschrift met de laatste nieuwtjes. Toen ik het blad opensloeg staarde een hartverscheurende foto me aan… Een negenjarig meisje rende in panische angst naar de camera, wild zwaaiend met haar armen. Het artikel bij de foto vermeldde dat dit meisje verbrand was ten gevolge van een aanval met napalm op het dorpje Trang Bang.
Dat was de aanval waar ik verantwoordelijk voor was geweest.
Mijn hand verstijfde en de hete koffie schoot uit mijn mok op tafel. Ik kon haast geen adem meer krijgen. Een soldaat aan de andere kant van de tafel keek me verbaasd aan terwijl ik wanhopig stamelde: “Dat was mijn verantwoordelijkheid.” Dat was de enige keer dat ik over dit voorval in Vietnam met iemand praatte. Niemand vroeg me er over en ik probeerde uit alle macht om het hele gebeuren uit mijn gedachten te bannen. Maar de schuldgevoelens gingen niet zomaar weg. Die verschrikkelijke ziel kwellende gevoelens over wat ik gedaan had begonnen mij langzaam te verteren als een kankergezwel. Misschien had ik nog naar de legerpredikant kunnen gaan, maar dat deed ik niet, want ik ging al jaren niet meer naar de kerk.
Eindelijk zat mijn tijd in Vietnam er op en keerde ik terug naar Amerika. Waar ik ook kwam en wat ik ook deed, overal zag je die verschrikkelijke foto. Ik kon geen tijdschrift openslaan, geen nieuwsprogramma op de televisie aanzetten of ik werd er weer mee geconfronteerd.
In 1974 verliet ik het leger, maar mijn leven was een grote puinhoop. In een poging om mijn gevoelens te ontvluchten begon ik te drinken. Ik trouwde twee keer, maar beide huwelijken eindigden al snel in een scheiding. Ik was geestelijk een wrak en kon me daarom niet meer verplaatsen in anderen.
Toch was God me gunstig gezind. Op oudejaarsavond ontmoette ik Joanne via een dating service. Zij was rotsvast in haar geloof en al snel gingen wij samen naar dezelfde kerk waar ik als kind ook al kwam. Uiteindelijk trouwden we daar. Wat een vrouw. Ik hield echt van haar. Ze was zo open en behulpzaam voor anderen, dat was iets heel nieuws voor mij. Zij was altijd bezig om iets voor iemand anders te doen; ik wist gewoon niet waar ze de energie vandaan haalde.
Rond 1990 kreeg ik een baan in een andere stad waar we een nieuwe kerk bezochten. Ik voelde me daar erg thuis en op zekere dag brak al mijn weerstand tegen een waarachtig geloof in God en realiseerde ik me hoe ver ik van God was afgedwaald en van wat Hij met mij voorhad. Met tranen in mijn ogen opende ik mijn hart voor Jezus en voor het eerst begonnen mooie woorden als genade en vergeving betekenis voor me te krijgen. Maar de verschrikkelijke pijn en spijt over wat ik dat kleine meisje had aangedaan waren niet zomaar verdwenen. Met de steun van mijn vrouw studeerde ik theologie en werd ik dominee. In die tijd kwam die verschrikkelijke foto op de televisie toen ik met mijn boek probeerde te ontspannen. Voor het eerst kwam ik wat meer over het meisje te weten. Nadat de ergste wonden geheeld waren werd ze door het communistische regime tegen haar zin gebruikt voor propaganda. Later werd ze naar Cuba gestuurd om farmacologie te studeren en werd ze verliefd op een Vietnamese medestudent. Ze trouwden en kregen een huwelijksreis aangeboden naar Moskou. Toen het vliegtuig in Newfoundland moest bijtanken vroegen ze politiek asiel aan en nu woonden ze in Toronto met hun zoontje.
Ik was diep onder de indruk. Als ik haar toch eens mocht spreken. Maar ik was er ook bang voor. Ik kon me niet voorstellen dat deze vrouw de man zou willen ontmoeten die verantwoordelijk was voor al die pijn en al dat lijden. Een paar weken later op een bijeenkomst voor helikopterpiloten die in Vietnam waren geweest ontmoette ik Linh Duy Yo, een dichter uit Vietnam. Linh kende Kim Phuc en had ook contact met de fotograaf die de bewuste foto gemaakt had, een zekere Nick Ut. Van hem hoorde ik dat Kim Phuc en haar familie zich hadden proberen te verbergen in een pagode, op die vreselijke dag, maar toen die gebombardeerd werd waren ze de straat op gevlucht en kwamen ze terecht in de hel die de napalm veroorzaakt had. Ze was helemaal verbrand. Nick Ut had haar naar een ziekenhuis weten te brengen, maar niemand gaf haar veel kans. Veertien maanden lang was ze in het ziekenhuis gebleven. Haar kin was als het ware vast gesmolten aan haar borst en haar linkerarm zat vast aan haar ribbenkast. Tenslotte had een Amerikaanse plastische chirurg haar geopereerd en kon ze langzamerhand een nieuw leven beginnen. Na de bijeenkomst werd ik door Linh opgebeld die me vertelde dat hij Kim Phuc had gesproken en dat ze het over mij hadden gehad. Ze was een Christen geworden en hij vond dat we elkaar moesten ontmoeten.
De angst sloeg me om het hart. De pijn was zo intens… haar ontmoeten…
Ik hoorde dat Kim Phuc als gastspreker was uitgenodigd op een herdenkingsdienst voor Vietnam veteranen in Washington, een dienst waar ik zelf ook van plan was om heen te gaan.
Op maandag 11 november 1996 stond ik bij het zwart marmeren gedenkteken in Washington. Er waren verscheidene veteranen met me meegegaan om me te steunen. Maar Khim Phuc was nergens te bekennen. Toen was er opeens opwinding. Ik zag een klein vrouwtje omringd door een grote schare journalisten naar het spreekgestoelte lopen. Het was Kim Phuc. Iemand introduceerde haar en legde uit dat twee van haar familieleden op die bewuste dag in een klein Vietnamees dorpje, Trang Bang, door napalm om het leven waren gekomen. “Heer, weest U mij genadig…” bad ik wanhopig in stilte. Ik brak uit in luid gesnik en mijn vrienden sloegen hun armen om me heen. Kim Phuc sprak. Ik hoorde er niet veel van, maar ze zei: ”Als ik kon spreken met degene die verantwoordelijk was voor de bommen op mijn dorpje dan zou ik tegen hem zeggen dat hij het verleden los moest laten. Ik zou hem vergeven en willen zeggen dat wij vooruit moeten denken en werken aan een toekomst met vrede.”
Met bibberende hand schreef ik haar een klein briefje: “Ik moet je spreken… ” Ik gaf het aan een beveiligingsbeambte die het aan haar zou geven, maar de bijeenkomst was al voorbij en Kim Phuc was al van het podium afgestapt op weg naar een auto. De moed zakte me in de schoenen. Dat was het dan. Ik zou haar niet kunnen spreken.
Maar opeens rende een van mijn vrienden op me af en sleurde me mee. “Kom… Vooruit. Ik breng je wel naar haar toe.” Hij wrong zich overal doorheen en leidde me naar de politieauto die haar begeleidde. Ze wilde net instappen. Iemand vertelde haar dat ik er was. Ze draaide zich om en toen stond ik oog in oog met Kim Phuc. Haar ogen waren vol warmte en liefde en ze opende haar armen voor me. Huilend viel ik in haar armen. “Het spijt me zo… het spijt me zo verschrikkelijk. Ik wilde je geen pijn doen.”
“Ik vergeef het je… Ik vergeef het je,” zei ze steeds weer. Op dat moment was het alsof de pijn uit mijn leven wegsmolt. De zware last die ik zo lang had meegesleept werd van mijn schouders gehaald. Ze vroeg of ik met haar mee wilde gaan naar haar hotel en dat heb ik gedaan. Daar hebben we urenlang met elkaar gesproken. Wat een wonder dat ik Kim Phuc te zien kreeg. Vierentwintig jaar lang had ik geprobeerd de pijn en de schuldgevoelens weg te drukken. Ik was er voor weggerend, maar nu had God ons bij elkaar gebracht en was ik met mijn verleden in het reine gekomen. Vlak voordat ik wegging hielden we elkaars hand vast en hebben we samen gebeden. Ik kon mijzelf niet vergeven, maar God heeft me geholpen om vergeving te vinden van de persoon van wie ik dat het meest nodig had.